Gepubliceerd op 21-06-2017

Groos

betekenis & definitie

1. ergens - mee zijn,ergens trots op zijn. Groos is in de volkstaal de uitspraak van groots.

Het woord komt al voor bij A. Opprel: Het dialect van Oud-Beierland,1896, en bij Boekenoogen. Ook in uitdr. als groos gaan op‘zich laten voorstaan op’; groos praten‘beschaafd praten (tegen iemand die zich in de volkstaal uitdrukt)’.

O, wat ben ik groos op mijn grote zoon! (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers, 1946)

... een ijdele vent, groos op zijn pakkie-branie van blauw laken. (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)

2. - als een (ouwe) aap,erg ingenomen met iets; op een kinderlijke manier trots op iets. Informele uitdr.