1. afgaan als een - zie afgaan.
2. als een - rijden/fietsen,wieleruitdr. voor ‘niet meer vooruit raken (de benen willen niet meer mee)’. Ook wel als een emmer rijden.
3. zuipen als een -, erg veel drinken.
Et is een goeie knul hoor, maar hij zuipt as een gieter. (Albert Mol: Wat zien ik..., 1988)