Gepubliceerd op 21-06-2017

Bunzig

betekenis & definitie

afkerig, bang: bunzigzijn.Deze Bargoense uitdr. is al erg oud. Het WNT geeft een vindplaats uit 1838. Van Rotterdamse origine? (o.a. Opoe Herfst en Oudenaarden 1986). Van Dale(1992) noemt het ook een gewestelijke uitdr. Beslist niet verouderd.

Je zou er bunzig van worde om nog goed te doen. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938) Al de gokkers waren enigszins bunzig van dat stuk vuil. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers, 1946)

Ik word altijd uiterst bunzig van dat soort mededelingen. (Elsevier, 06/11/93)

< >