Gepubliceerd op 21-06-2017

Beetje

betekenis & definitie

1. gebruikt als bijvoeglijk naamwoord, bijv. in een beetje verzamelaar‘iemand die al een mooie verzameling van iets heeft’; een beetje boekhandel‘een goed voorziene boekhandel’ enz. Beetje wordt hier dus gebruikt in de bet. ‘van enig belang’. In het begin van de jaren zestig, nadat Toon Hermans het woord in deze zin populair maakte, dook dit cliché met de regelmaat van een klok op in kranten en tijdschriften. Reinsma 1975 signaleerde het als nieuw woord. Achteraf blijkt echter dat het woord toen (jaren zestig) eigenlijk zo nieuw niet was, want er zijn al vindplaatsen in de jaren veertig. Volgens Onze Taalschreef Piet Bakker ooit: ‘Een beetje baars die een speciaal voor hem gefabriceerde haak ziet, glimlacht verachtelijk en vreet vakkundig de worm tot het haakpun- tje af.’ Wij vonden nog volgende citaten:

Een béétje Libanees heeft wel een broer in Amerika. (Piet Bakker: De grote reportage, 1960)

Een beetje ex-motorrijder zou juist likkebaardend blijven staan. (Adriaan Bontebal: De Ark, 1990)

De ranke libero dreef de klacht op tot een staatszaak. Een beetje voetbalfilosoof weet dan hoe laat het is: Krol en Ajax hebben de wurgende hand van het déja-vu om de nek. (Elsevier, 18/05/91)

Een beetje talkshow heeft zo maar tien man in dienst voor de redactie en produktie. (Nieuwe Revu, 08/08/91)

2. maak het nou een -!, zie maak het nou (een beet- je/effe/ helemaal)!