Gepubliceerd op 21-06-2017

Afzeiken

betekenis & definitie

(met woorden) vernederen; voor schut zetten. Dit gebeurt dan door het maken van opmerkingen waarop de aangesprokene geen weerwoord heeft. Oorspr. werd deze uitdr. gebruikt in het slang van soldaten en studenten; bij de laatste groep vooral in het kader van ontgroeningsrituelen, waarbij de groenen getreiterd worden met allerlei beschimpingen. In dit milieu is ook de term iemand afplassen niet ongebruikelijk. Afzeiken heeft ondertussen een ruimere bekendheid gekregen. Journalisten maakten het woord in bredere lagen van de bevolking populair.

Toch zal het nooit salonfahig worden, daarvoor behoort het teveel tot het platte taalgebruik. Een afzeiker is ‘iemand die een ander persoon graag vernedert en voor schut zet5. Een afzeikertje is ‘een (publieke) vernedering’. Bij studenten gebeurt het afzeiken in zgn. af- zeiksessies. In Delftse studentenkringen spreekt men van afzinken.

Garretse is bibberend opgegaan, is op een ijselijke wijze afgeseken, maar kreeg na sardonisch commentaar een 6 (Bouke B. Jagt: Pijnboomspook, 1979)

Leerlingen afzeiken, stapels huiswerk opgeven, pakken strafwerk uitdelen en constant dreigen met onvoldoendes en zitten blijven. (Harrie Jekkers en Koos Meinderts: Uit de school geklapt, 1985)

In het begin zijn we verschrikkelijk afgezeken, vooral op onze taal. (De Volkskrant, 26/05/90)

We moeten in een rij weer terug naar de keuken lopen. Ter Braak zegt dat Wiersma weer de baas is. Hij weigert omdat hij ‘zijn medenullen niet wil afzeiken’. (Nieuwe Revu, 28/09/94)