Gepubliceerd op 21-06-2017

Afpikken

betekenis & definitie

het-

het opgeven; niet op kunnen tegen. In ruimere zin ook voor ‘sterven’. Imperatief pik het af. als informele verwensing, zoiets als val dood! Endt en Frerichs denken aan een ontlening aan de zeemanstaal, maar volgens het Woordenboek der Zeeuwse dialecten (Amsterdam 1984) zou het oorspr. een soldaten- uitdr. geweest zijn, ingevoerd tijdens de mobilisatie (1914 -1918).

Gegroet! ’k ga in de houding legge, / Want Koos de Langjat pikt het af / En legateert aan de justitie / Het staartje van z’n lange straf. (Willem van Iepen- daal: Liederen van de zelfkant, 1932)

Wat een smart, hè?!... Nero heeft het afgepikt! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935) Herman, altijd met zijn trieste liedjes op de gitaar, zou het vast afpikken tegen die strenge vader van ’m. (Miep Diekmann: Total Loss, weetjewel, 1973)