Gepubliceerd op 20-07-2020

Zullen

betekenis & definitie

gij zult niet stelen, van de Germ. wt. skal = = schuldig zijn, moeten betalen, verplicht zijn. Zie Schuld. Zoo werd zullen hulpw. v. d. geb. wijs. Daar deze wijs altijd betrekking heeft op een nog toekomstige werking, werd het ook hulpw. v. d. toekomenden tijd; vgl.: geef mij dat boek eens, gij zult mij dat boek geven.