Gepubliceerd op 20-07-2020

Vaan

betekenis & definitie

bet. oorspr. lap, doek; vgl. ’t Ohd. hals-fano = halsdoek. Als krijgsbanier is het een verkorting van het Oudgerm. gunth-fano, waarin gunth = strijd (vgl. Gunther strijder). Men brengt het woord in verband met een Idg. wt. pen — spannen, ophangen; alzoo: het uitgespannene (doek). — Vaandel is met inlassching der d het verkleinwoord op el van vaan ; het woord komt ook met klankwijziging als vendel voor, welk woord bovendien bet.: een afdeeling soldaten, die bij hetzelfde vaandel behooren. — Vaandrig uit ’t Hgd. Fähndrich of Fähnrich, van ’t Ohd. faneri, waarin ri, Hgd. -.rich, ons -rik, een afl. voor mannelijke persoonsnamen is in de bet. van: beheerscher, bezitter; vgl. Frederik.