(voorschoot, boezelaar), van schieten: uitschieten, afhangend deel van een kleedingstuk. Bij uitbreiding de plaats, waar het kleedingstuk gedragen wordt; bijv. op den „schoot” zitten: dus op ’t kleedingstuk, later ook op de plaats ervan (op de knie). — Ook de scheepsterm schoot (zie Ruimschoots) behoort hierbij: het is nl. het touw, dat in den ondersten hoek van het zeil is vastgemaakt en dat dient om het zeil te spannen in tegenstelling met het bovenste, dat hals heet (de schoot of knie is beneden, de hals boven); vandaar den schoot (touw) vieren. Schootgaan van den vlieger zal — volgens dr. Stoett — oorspr. geluid hebben: te schote gaan, d.i. gaan (schieten).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk