Gepubliceerd op 20-07-2020

Oor-

betekenis & definitie

(voorvoegsel) is letterlijk uit, vgl. oorsprong. Het Ohd. kent ur nog als afzonderlijk (zelfstandig) voorzetsel uit, evenals ’t Got. uz; het komt bij ons nog voor in:

a.oorbaar (z.n.w.,) van beren', dragen, dus letterlijk: wat uit gedragen wordt, opbrengst; vervolgens: voordeel, nut, belang: „ten oorbaar van het land”. Het bijv.nw.: dat is niet oorbaar, schijnt hetzelfde woord te zijn, in de bet. van: voordeelig, nuttig, dienstig; later: gepast, behoorlijk.
b.oordeelen, letterlijk: uit-deelen (nl. van ’t vonnis; vgl. ’t middeleeuwsche ordalium, over iets oordeelen: uitspraak over iets doen.
c.oorkonde-, het stuk, waar uit men kennis (konde) krijgt.
d.oorsprong; de sprong uit iets.
e.oorzaak: de zaak, waar uit iets komt.
f.oorlof en g. oorlog, waarvan de afleidingen niet opgehelderd is.

< >