Gepubliceerd op 20-07-2020

Mank

betekenis & definitie

brengt men in verband met het Lat. mancus = gebrekkig, verminkt. Verwant zijn: verminken; mankeeren — in gebreke blijven, missen; ook mangelen = ontbreken : het mangelt hem aan geld. Vgl. nog ’t Mnl.: „Wes (= wat) men ghelooft (= belooft) den goden, dat sal men houden sonder manck” (= zonder mankeeren). Ook bij Willems: „Zijn been is ontwricht, misschien zal hij geheel zijn leven moeten manken" (= mank loopen). — Vgl. ook nog voor den vorm verminken: „Litteyckens dienen niet, maar deugden moeten blinken;

Maeckt dat men daer op siet in plaats van uwe mincken,” waarin mincken beantwoordt aan ons „kwetsuren”.