(in varkenskot, duivenkot enz.), is een oud woord voor: kleine woning, hut; ook kleine boerderij; dit laatste ook wel: keutstede, en de bewoner: keuterboer of keuter. Vgl. ook de dorpsnaam Koten, Kootwijk, e. a.
Kraag bet. eig. hals (vgl.: een stuk in zijn kraag hebben), later ook het kleedingstuk om den hals. — De oorsprong is nog niet afdoende verklaard; sommigen denken aan kromte en verwantschap met kring, anderen leiden het af van een w.w., dat opslikken, eten bet.