Gepubliceerd op 20-07-2020

Hemel

betekenis & definitie

misschien verwant met heem = huis, en bet. dan de woonplaats der goden. — Sommige vormen echter als ’t Os. hefnan, Angelsaks. heofon, doen denken aan een afl. van heffen = verheven zijn, terwijl anderen het woord beschouwen als verwant met hama (zie hemd), en dus aan bedekken, verbergen denken; hemel zou in dit geval het bedekkende gewelf bet., evenals van een ledikant, van een klomp, enz. Het w.w. hemelen bet. verbergen, bijv.: ,,de gevangenen versteecken ende hemelen”; bij uitbreiding: uit den weg ruimen, bijv. „iemand uit den weeghe hemelen”, of: opruimen, netjes in orde brengen: het huis hemelen; ook: zich ophemelen (z. d. w.): zich netjes aankleeden, versieren, fig. prijzen.