Gepubliceerd op 20-07-2020

Deemoed

betekenis & definitie

’t Eerste lid bet. oorspr. knecht, dienaar; Got. thius (zie Dienaar); ’t tweede lid moed bet.: gesteldheid van ’t gemoed, gezindheid. Het woord w. d. z.: de gezindheid van den dienaar, m. a. w.: onderworpenheid. Het kwam door de kerktaal in gebruik, om vooral het schuldgevoel van den zondaar tegenover God uit te drukken.