Gepubliceerd op 20-07-2020

Dag

betekenis & definitie

van den Idg. wt. dhegh, Skr. dah = branden, dus de tijd van den zonnebrand, ’t zonnelicht. (In sommige talen bet. ons dag dan ook zomer.) Alleen de lichte dag heette bij de Germ. dag, het geheele etmaal noemde men nacht, zoodat men nu bijv. in ’t Duitsch nog spreekt van Weihnachten : de gewijde nachten, bedoeld wordt: de gewijde dagen.Tacitus zegt van de Germanen o.a.: „Niet naar dagen tellen zij, maar naar nachten rekenen zij.” Vgl. nog ’t Eng. fortnight (verkorting van fourteen nights) — twee weken (letterlijk: 14 nachten). Zie Avond en Vastenavond.