Gepubliceerd op 20-07-2020

Baar

betekenis & definitie

(een draagbaar of berrie) behoort tot den Idg. wt. bher = dragen, vgl. ons beuren. Het woord baar als golf zal er wel mee in verband staan, als het,,opgebeurde” water. Vgl. ook ’t achtervoegsel baar: vruchtbaar — vruchtdragend, enz.

Baar (staaf goud), van ’t Fr. barre, is vermoedelijk verwant met’t Skr. bhar = snijden, dus een afgesneden stuk. 't Komt ook voor in : barrière = de boom voor de „afsnijding” van ’t verkeer.

Baar of bar (bijv. n.w. in barrevoets, en oudtijds ook barrebeens, barre rotsen, de barre heide), bet. naakt, bloot. De oude wortel had een J in pl. van r (bijv. got basa); de Idg. wt. was bhosos = ontbloot.