Gepubliceerd op 20-07-2020

Aard

betekenis & definitie

(grond; wereld; karakter) is afkomstig van den Idg. wortel ar — ploegen (vgl. ’t Lat. arare = ploegen); de oorspr. bet. van aard is dus ploeging, waaruit van zelf volgde die van ploegland, bouwland, bebouwde grond, bouwaarde. (De d achter ar is hetzelfde achtervoegsel als die in zaad van zaaien, gloed van gloeien, deugd van deugen, enz.) De nauwverwante begrippen : land b e b o uw e n en land bewonen gaven aanleiding, dat aard ook de bet. kreeg van woonplaats, gewest, land, de aarde. Eveneens was de aard (de bouwgrond) de oorzaak, de „grond” van de „geaardheid” der voortgebrachte planten, d.i. van haar bijzonder karakter, haar soort, haar natuur. Zoo kreeg aard bij verdere overdracht de bet. van geaardheid, soort, karakter, natuur. (Mogelijk is het ook, dat de bet. van aarde als hemellichaam ook uit natuur ontstaan is.)