babylónicus (-a, -um), - van Babўlon (Babel), de groote stad der Oudheid (aan den benedenloop der Euphraat bij het tegenwoordige Hilleh; ±44 1/2° O.L.; ±32 1/2° N.B.), waarheen de Israëlieten in 606 v. Chr. door Nebukadnezar (zie II Koningen XXIV, II seq.) in ballingschap werden gevoerd en waar zij 70 jaren verbleven, treurende om hun verloren vaderland (Jeremia, Klaagliederen): afkomstig van Babylon of daar het eerst gevonden, Babylonisch. De soortnaam babylonĭcus werd aan den treurwilg geschonken, omdat men dezen hield voor den wilg, waarvan gesproken wordt in psalm 137, vers 1 en 2: “Aen de rivieren van Babel daer saten wij; oock weenden wij, als wij gedachten aan Zion. Wij hebben onse harpen gehangen aen de wilgen die daerinne syn.” - Tegenwoordig echter {p. 50} zijn deskundigen van meening, dat de wilgen, waaraan de harpen gehangen werden, populieren waren (Popŭlus euphratĭca Oliv.).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk