Otto Willem Albertus Roelofs (‘Albert’) geb. Schaerbeek (Brussel) 5 september 1877, overl. Den Haag 31 december 1920. Woonde en werkte in deze stad tot ca.1897, België (Brussel), Parijs, Den Haag.
Leerling van zijn vader W. Roelofs, de Akademie v. B.K. in Den Haag o.l.v. Fr. Jansen, van de Tekenakademie te Brussel o.l.v. J. Stallaert, te Parijs op de Académie Julian o.l.v. J. P. Laurens en later etslessen van V. O. Gilsoul.
Schilderde, aquarelleerde, tekende, etste en lithografeerde portretten, figuren, interieurs enz. Behaalde diverse onderscheidingen. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam, de Hollandse Tekenmaatschappij en ‘Pulchri Studio’ in Den Haag. Werkte samen met A. M. Luijt, raadgevingen aan C. Vreedenburgh, gaf les aan J. P. V. Adriani, M. P. Carsten, J. J. van der Elst, A. S. Fontein, A. M. van der Goot, E. Kann, H. R. D. Lanzing, jhr. A. Lopes Suasso, jkvr. C. E. E. Lopes Suasso, H. M. Paré, J. J. G. F. van Raaij, jkvr. C. G. W. Repelaer van Driel, E. L. Rosé, J. E. M. Simons, A. L. Wasch.
Tentoonstellingen Arnhem 1901, Groningen 1902, Rotterdam 1902 en Amsterdam 1903: damesportret; poesjes ontbijt; het briefje; jonge vrouw in een tuin; rust; enz. Gemeentemuseum Arnhem: de was spoelen (gem. Albert Roelofs). Haags Gemeentemuseum: damesportret. Teylers Museum Haarlem: vrouw bij een wieg (gem. Albert Roelofs. ’17). Rijksmuseum Van Bilderbeek-Lamaison Dordrecht: meditatie (een concertzangeres in haar boudoir); mijmering.
Elsevier XXVII (1904, blz. 3 tlm 16) en LXI (1921, blz. 213-214); Luns; Mak van Waay; Plasschaert; ‘Albert Roelofs, Herinneringen' (Den Haag, 1951); Thieme-Becker; Van Hall I; Waller.