Gepubliceerd op 14-02-2019

Albert carel willink

betekenis & definitie

Albert Carel Willink (‘Carel’) geb. Amsterdam 7 maart 1900. Woonde en werkte aldaar, in Berlijn, Parijs; thans in Amsterdam.

Leerling van prof. H. Balutchek te Berlijn (1920-1923).

Schildert en tekent o.a. figuurstukken, landschappen met klassieke beelden. Als kunstrichting: magisch realisme.

Tent. Stedelijk Museum Amsterdam (cat. 1961). Tent. Sted. Van Abbemuseum Eindhoven (cat. 9/4-9/5/1949). Tent. Paleis voor Schone Kunsten Brussel (cat. 1951). Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam: late bezoekers van Pompeji (gem. Willink ’31).

Gemeentemuseum Arnhem: landschap; Job 1938; Wilma met kat. Haags Gemeentemuseum: Wilma, 1932; Simeon de Pilaarheilige, 1939, 4 prenten w.o. sonnet van burgerdeugd; parkweide met koeien, 1936; Centraal Museum Utrecht: zelfportret in weids landschap, 1939; de Prediker, 1937 (bruikleen). Bonnefantenmuseum Maastricht: terras met Hercules (gem. Willink 1940). Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo: twee naaktfiguren. Stedelijk Van Abbemuseum Eindhoven: de schilder met zijn vrouw, 1934; stadsgezicht, 1934. Rijkscollectie: de brug, 1932; de prediker, 1937; A. Roland Holst; leeuwen bespieden een ruïne, 1950; Ank van der Moer, 1952; drie schildpadden, 1952; prof. dr F. J. Th. Rutten, 1961; evenwicht van krachten, 1963.

Elsevier XLVII (1937), blz. 308-313: Kroniek van Kunst en Kultuur 21, 1961 (no 7, blz. 3-6); Luns; Mak van Waay; Van Hall II; Waller.

< >