Gepubliceerd op 29-12-2016

crowding

betekenis & definitie

Men spreekt over crowding als een persoon de subjectieve beleving heeft dat er te veel mensen in zijn directe omgeving zijn. Het gaat bij crowding niet om de personendichtheid die objectief meetbaar is maar om de subjectieve beleving hiervan, waarbij bijvoorbeeld de context een rol kan spelen. Zo zal men een druk bezocht feest anders ervaren als een overvolle winkelstraat waar men snel een boodschap wil doen. Crowding kan men dus zien als een psychologisch fenomeen. Men gaat er gewoonlijk van uit dat (zonder bewijs overigens) dat crowding vanzelf leidt tot agressie, geweld en misdaad. Een aantal studies laten een positieve correlatie zien tussen hoge populatiedichtheid en negatieve sociale effecten zoals misdaad. Zo vond Schmitt (1966) dat als de populatiedichtheid in Honolulu toenam, eveneens ook het aantal misdaden, het aantal doden en het aantal psychische stoornissen toenam. Maar Freedman (1975) daarentegen, stelde dat als men sociale factoren als de economische status, opleidingsniveau en etniciteit mee laat wegen het verband tussen crowding en misdaad verdwijnt. Het verschijnsel van crowding lijkt dus duidelijk complexer. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de prestatie van mensen toeneemt als het aantal mensen in de omgeving toeneemt. Sekseverschillen zijn geconstateerd door Freedman en zijn collega's en wel: dat mannen meer stress ervaren bij veel mensen in hun omgeving dan vrouwen. Het belang van cognitieve factoren bij crowding werd aangetoond bij het experiment van Worchel en Brown. In dit experiment toonde men een prikkelende film met een humoristische, agressieve of seksuele lading of een niet- prikkelende film aan twee groepen studenten die hierbij erg dicht op elkaar zaten. De studenten die de prikkelende film zagen weten hun prikkelende gevoelens aan de filminhoud en ervoeren geen crowding. Echter de groep studenten die de niet-prikkelende film zagen konden hun prikkelende gevoelens juist niet aan de film wijten en ervaarden het dicht op elkaar zitten juist wel als crowding. Het ervaren van crowding was dus afhankelijk van de bron van de prikkeling (hier de soort film).

In 1975 stelde Jonathan Freeman in zijn boek "Crowding and Behavior" dat crowding, goed nog slecht werkt. Hij stelde zelfs in zijn "crowding intensiteitstheorie" dat als het aantal mensen toeneemt de intensiteit van onze stemming en ons gedrag eveneens toeneemt. Dus al we op een feest zijn met veel mensen zullen we ons juist extra vermaken. Maar als we het moeilijk hebben maakt veel mensen in onze omgeving dat we ons juist extra beroerd voelen. Baum en zijn collega's (1981) stelden dat als mensen van tevoren weten dat ze in een grote mensenmassa terecht komen daar minder last van hebben dan dat ze dit juist niet van te voren weten. Als in een stadswijk, er sprake is van een hoge criminaliteit zal een hoge concentratie van mensen de criminaliteit verhogen. Maar als er sprake is van positief sociaal gedrag zal crowding juist een meer bevredigend effect hebben. Freedman stelt dat het daarom van groot belang is dat er positieve omgevingsomstandigheden zijn in drukbevolkte gebieden zoals steden.