Gepubliceerd op 29-12-2016

Asperger, stoornis van

betekenis & definitie

In 1944 beschreef de Oostenrijker arts Hans Asperger een groep kinderen, die hij 'autistische psychopaten' noemde. Het meest kenmerkende aan deze kinderen was hun onvermogen in sociale relaties, bij een relatief normaal ontwikkelde spraak en normale intelligentie. Veelal tonen personen met Asperger bijzondere dwangmatig interesses. Oppervlakkig gezien functioneren zij redelijk, maar vaak gaan zij gebukt onder een subtiel maar belangrijk gebrek aan sociaal vermogen (zoals empathie) en onvermogen om communicatief met de taal om te gaan; zij missen vaak net de clou.

Deze aandoening werd in Amerika en Nederland niet officieel erkend totdat de DSM-IV gepubliceerd werd in 1994. De beschrijving in de DSM-IV van 'Stoornis van Asperger' is vrijwel identiek aan die van Autistische Stoornis, met één belangrijk verschil: bij de Asperger stoornis mag er geen 'klinisch significante' taalachterstand zijn. De vraag blijft of het Asperger syndroom gelijk is aan high functioning autisme (HFA), ofwel een lichte vorm daarvan is. Voor de klinische praktijk lijkt dit vooralsnog niet veel uit te maken.
De schatting van het voorkomen van de stoornis van Asperger is 0,3%. De man/vrouw ratio varieert van 4:1 tot 10:1. Kenmerken bij deze stoornis zijn o.a.: (1) sociaal gehandicapt (extreem egocentrisch); (2) personen met Asperger kunnen wel begrijpen dat andere mensen denken, maar kunnen op grond van de context waarin ze zich bevinden niet goed in schatten wat de ander denkt of van hen verlangt. Dit onvermogen om zich in de ander te verplaatsen leidt voor een persoon met Asperger vaak tot conflicten en uitstoting; (3) beperkt interesseveld (bijvoorbeeld ruimtevaart, kastelen, topografie); (4) steeds weer herhalen van routines; (5) eigenaardigheden in spraak en taal; (6) problemen met de non- verbale communicatie; (7) motorische onhandigheid.