Verloop van de temperatuur op waarnemingshoogte op een bepaalde plaats gedurende een etmaal. Grafisch uitgezet, heeft dit verloop ongeveer de vorm van een sinus-kromme.
De maximumtemperatuur wordt in de regel halverwege de middag gemeten en de minimumtemperatuur valt doorgaans aan het einde van de nacht, omstreeks zonsopkomst. In het algemeen geldt dat bij veel bewolking de maximum- en minimumtemperatuur niet ver uit elkaar liggen: de dagelijkse gang is in dat geval klein. Omgekeerd is bij weinig bewolking de dagelijkse gang in de temperatuur doorgaans groot.
Zie ook: waarneming