Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Veeteelt

betekenis & definitie

v./m. (geen mv.), het onderhouden en fokken van vee met de bedoeling daarvan voordeel te trekken, veefokkerij.

(e) De veeteelt in de EG kampt al jaren met een grote overproduktie. Er was (en is) sprake van een boterberg, een melkplas en een melkpoederberg. Men heeft getracht deze overschotten kwijt te raken door de produkten goedkoop buiten de EG af te zetten. Zo heeft men de USSR goedkoop boter geleverd en India gratis melkpoeder. Toch bleven de overschotten groeien. Om daaraan een einde te maken, besloot de Europese Commissie in mrt. 1984 dat de boeren vijf jaar lang slechts gegarandeerde prijzen zullen krijgen voor een totale hoeveelheid melk van 97,2 mln. t per jaar.

De verdeling van deze hoeveelheid gebeurde via een sleutel die is gebaseerd op de produkties van 1981 vermeerderd met 1 %. In 1984 mocht er nog 98,2 mln. t worden geproduceerd.

Er is daarnaast nog een hoeveelheid van 600 000 t die de Europese Commissie kan gebruiken om landen die ernstige moeilijkheden met het stelsel hebben, te helpen.

Wat boven de vastgestelde hoeveelheid wordt geproduceerd, zal worden getroffen door de zgn. superheffing. Er zijn twee mogelijkheden. Een lidstaat kan de te produceren hoeveelheid melk op zijn grondgebied verdelen over de individuele producenten of over de melkfabrieken. Gebeurt het eerste, dan is de superheffing 75 % van de richtprijs voor melk. In het tweede geval loopt de superheffing op tot 100 % van de richtprijs.

Het EG-akkoord betekent dat de Ned. melkproduktie die in 1983 12,8 mln. t bedroeg, met ongeveer 7 % zal moeten worden ingekrompen. Voor België bedraagt de inlevering in 1984 2,7 % ten opzichte van 1983.

Een ander probleem waarmee de veeteelt kampt, zijn de mestoverschotten (zie aldaar), vooral die van de intensieve veehouderijbedrijven op de zandgronden. Het welzijn van de dieren komt in de intensieve veehouderij soms in de verdrukking, doordat veel dieren in een kleine ruimte met weinig daglicht worden gehouden. Dit geldt vooral voor mestkalveren en legkippen. De dieren krijgen weinig of geen beweging en leiden bovendien een monotoon bestaan. Als reactie hierop worden vormen van veehouderij gepropageerd waarbij het dier op een natuurlijker manier wordt gehouden. Een bekend voorbeeld hiervan is de scharrelkip.

De ontwikkeling van de veeteelt in de tropen en subtropen, vooral in de ontwikkelingslanden, is in de laatste decennia niet snel voortgeschreden. Deze trage ontwikkeling is vooral het gevolg van politieke en infrastructurele problemen. In technisch opzicht is er wel vooruitgang geboekt. Zo wordt momenteel veel aandacht besteed aan methoden om laagwaardige en onconventionele voedermiddelen beter te benutten. Het uitgangspunt is dat in vele tropische en subtropische gebieden grote hoeveelheden voedermiddelen van lage kwaliteit beschikbaar zijn. Deze voedermiddelen kunnen benut worden in zeer extensieve vormen van veehouderij, maar men kan ook trachten de kwaliteit ervan te verbeteren.

Door deze zgn. ontsluiting wordt de verteerbaarheid van het voer, b.v. stro, verhoogd. Daardoor stijgt ook de opname en daarmee de produktie van het dier. Vroeger vond deze ontsluiting plaats met behulp van natronloog, thans veelal met ammoniak. Dit werkt trager, maar is goedkoper en kan bovendien in de pens van herkauwers omgezet worden in eiwit. Daarnaast worden de mogelijkheden om stro door b.v. schimmels of paddestoelen te ontsluiten, verder ontwikkeld.

Mede door de hoge olieprijzen en door het gebrek aan brandhout is een ontwikkeling op gang gekomen om mest niet meer te drogen en als brandstof te gebruiken, maar hem te laten vergisten. Daarbij ontstaat methaangas dat voor koken en verlichting kan worden gebruikt. Een bijkomend voordeel is dat het niet vergistbare deel nog relatief veel eiwit bevat, dat als bemesting of zelfs weer als veevoer kan worden gebruikt.

Vele laagwaardige voedermiddelen hebben niet alleen een lage verteerbaarheid, maar ook een laag eiwitgehalte, vaak zelfs zo laag dat de pensbacteriën hun werk onvoldoende kunnen doen. Een mogelijkheid om dit te verbeteren, is het bijvoeren met vlinderbloemige planten die relatief veel eiwit bevatten. Momenteel is daarbij veel belangstelling voor bepaalde struik- of boomvormige vlinderbloemigen, zoals Leucaena leucocephala en Gliricidia sepium, die (bijna) het hele jaar door groen blad kunnen leveren.

In de jaren zestig heeft men geprobeerd in enkele landen zgn. feedlots te ontwikkelen. In een feedlot worden meestal magere dieren met behulp van krachtvoer in korte tijd afgemest tot slachtconditie. Voor een winstgevende bedrijfsvoering is een prijsverhouding vlees : maïs vereist van ten minste 10 : 1. In ontwikkelingslanden is de prijsverhouding echter vaak lager dan 7:1.

Omstreeks 1965 ging in Afrika een runderpestcampagne van start. Aanvankelijk had men succes, maar in de jaren tachtig kwamen toch weer enkele zeer ernstige uitbarstingen van runderpest voor. Dit was o.a. een gevolg van verslapping van de aandacht; bovendien stelden sommige regeringen onvoldoende financiële middelen ter beschikking. Onder druk van de steeds sneller optredende resistentievorming van teken tegen chemische bestrijdingsmiddelen zijn in Australië belangrijke vorderingen gemaakt met het fokken van tegen teken resistente runderen.

De melkproduktie komt in ontwikkelingslanden zeer langzaam tot ontwikkeüng. Wel breekt geleidelijk het inzicht door dat de westerse melkkoe in het algemeen geen goed uitgangspunt biedt, omdat dit dier zeer hoge eisen stelt aan vooral voeding en ziektebestrijding. Velen beginnen thans meer te denken aan het gebruik van kruisingen met lokaal vee of zelfs aan zuiver lokaal vee, gecombineerd met een goedkopere bedrijfsvoering (b.v. minder krachtvoer). Hoewel de melkgift per koe dan niet erg hoog kan zijn, is de vruchtbaarheid van het lokale vee vaak beter en zijn de investeringen en het risico lager. Hierdoor kan het eindresultaat financieel wel beter zijn dan met geïmporteerde dieren.

In India tracht men op grote schaal een verhoging van de melkproduktie te stimuleren door een beter gegarandeerde melkafzet enerzijds en een betere beschikbaarheid van zaken als voer, gezondheidszorg en kunstmatige inseminatie anderzijds. Varkens- en pluimveehouderijen ontwikkelen zich vooral in grote, op westerse leest geschoeide bedrijven. In een aantal landen is een regelmatige voervoorziening een probleem. De ontwikkeling van deze produktie bij kleine boeren blijkt bijzonder moeilijk, vooral ook weer door de infrastructuur die hiervoor nodig is en de moeiüjke prijsvorming. In sommige landen van Afrika en in Indonesië probeert men bij de kleine boeren interesse te wekken voor het houden van konijnen. Ook voor de geit krijgt men steeds meer belangstelling. Waren er in de jaren zestig landen waar wetten tegen het houden van geiten werden uitgevaardigd (overigens zonder veel succes), thans meent men dat de geit, mits vakkundig gehouden, een goede bijdrage kan leveren tot het inkomen van de boer, vooral ook in gebieden, waar de godsdienst het houden van varkens niet toelaat.

In het algemeen lag in de jaren zestig vooral de nadruk op technische verbeteringen: beter vee, beter voer, betere bestrijdingsmiddelen tegen ziekten e.d. Thans komt er meer aandacht voor de vraag in hoeverre technische verbeteringen passen in het bedrijfssysteem. Dit lijkt een gunstige ontwikkeling, die in versterkte mate zou moeten worden voortgezet.