Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Tank

betekenis & definitie

m. (-s), gepantserde gevechtswagen op rupsbanden.

(e) Alle andersluidende voorspellingen ten spijt bleef de tank in de tweede helft van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig een centraal wapensysteem van de landstrijdkrachten. Wat betreft het doel van de operaties van tankeenheden is het accent steeds meer verschoven van de bescherming van de eigen en de vernietiging van de vijandelijke infanterie naar de uitschakeling van vijandelijke tanks.

Qua vorm zijn tanks sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog eigenlijk niet zoveel veranderd; wel qua afmetingen, gewicht, kaliber en variëteit van de bewapening en precisie van de richtmiddelen. De meest spectaculaire veranderingen hebben zich echter voltrokken in het financiële vlak: moderne tanks zijn niet alleen absoluut, maar ook relatief vele malen duurder dan de tanks uit de jaren veertig. De voornaamste oorzaak van deze explosieve kostenontwikkeling is de toepassing van zeer geavanceerde elektronische hulpmiddelen, die moeten bewerkstelligen dat een rijdende tank met een grote trefkans bewegende doelen onder vuur kan nemen, óók wanneer de omstandigheden ongunstig zijn als gevolg van moeilijk begaanbaar terrein, weinig of geen zicht en slecht weer. Vanwege de uitzonderlijke hoge kosten die zijn verbonden aan de ontwikkeling en produktie van nieuwe typen tanks, hebben verreweg de meeste landen hun toevlucht genomen tot het aanbrengen van modificaties aan bestaande typen. Zo wijkt de laatste versie van de Engelse Centurion, die in een groot aantal landen in de bewapening is opgenomen, op niet minder dan 2000 punten af van het oorspronkelijke ontwerp, dat uit 1945 dateert.

Daarnaast hebben wijzigingen in de Strategische opvattingen geleid tot de vorming van pantserformaties, bestaande uit een relatief klein aantal moderne of gemoderniseerde tanks en een relatief groot aantal ‘tankdestroyers’. In deze opzet zijn de tanks bestemd voor het zwaartepunt in de verdediging en de tegenaanval en worden de ‘tankdestroyers’ uitsluitend tegen vijandelijke tanks ingezet. Dit nieuwe concept voor de pantserbestrijding heeft mede onder invloed van financiële overwegingen vorm gekregen. ‘Tankdestroyers’ zijn nl. veel minder duur dan tanks, omdat zij kleiner en minder zwaar gepantserd zijn en vaak maar over een beperkte bewapening beschikken. In verscheidene landen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van constructies, die als basis kunnen dienen voor zowel een tank als een ‘tankdestroyer’. Tot de bekendste ontwerpen op dit gebied behoort de Zweedse Udes 19, de opvolger van de legendarische S-tank. De voornaamste kenmerken van deze nog in een experimenteel stadium verkerende tank zijn: beperkte afmetingen, een op een los affuit gemonteerd kanon, een automatische laadinrichting en buiten (aan de achterkant van) het voertuig geplaatste munitiemagazijnen.

Sterke punten van de Udes 19 zijn: een minimaal silhouet (wat de camouflage vergemakkelijkt en de kwetsbaarheid verkleint), een hoge vuursnelheid (dank zij de automatische laadinrichting en de extern gemonteerde munitiemagazijnen), een voor de bemanning veilige constructie (mede vanwege de voorin geplaatste motor) en eenvoudige bedieningsmechanismen. In combinatie met de Udes 19 is de Udes xx 20 ontwikkeld - een eveneens nog experimentele ‘tankdestroyer’, die bestaat uit twee aan elkaar geschakelde afzonderlijke voertuigen. Voordelen van deze constructie zijn een lage bodemdruk, amfibisch vermogen en goede terreinvaardigheid in een besneeuwd terrein; stuk voor stuk eigenschappen die in een land als Zweden van groot belang zijn. De bewapening van de Udes 19 en de Udes xx 20 bestaat uit een 120 mm kanon van Westduits fabrikaat (Rheinmetall). Hiermee kan moderne APFSDS-munitie (armour piercing fin stabilised discarded sabot) worden verschoten, die is voorzien van een zware kern.

Het ontwerp van de Udes xx 20 is veel opzienbarender dan dat van andere moderne ‘tankdestroyers’ als de Zwitserse Taifun en de Oostenrijkse Kurassier, die beide zijn bewapend met een 105 mm kanon, de Westduitse ‘Kanonenjagdpanzer’, ook al zijn daarop inmiddels antitankraketten van de typen TOW en HOT gemonteerd, en de Franse AMX-13 met een verbeterd 90 mm kanon. Bij de moderne tanks neemt de Westduitse Leopard 2 een prominente plaats in. Dit produkt van de firma Krauss Maffei is breder, langer, zwaarder en duurder dan zijn voorganger, de Leopard 1. Grote aantallen tanks van beide typen vormen de hoofdmacht van de pantserstrijdkrachten van de NAVO in West-Europa.

De hoofdbewapening van de Leopard 2 bestaat uit een 120 mm kanon met een gladde loop. Met dit kanon kunnen twee soorten munitie worden verschoten: APFSDS-granaten, voor de bestrijding van vijandelijke tanks, en HEAT-granaten (high explosive anti tank), die zijn voorzien van een holle lading en scherfwerking veroorzaken. De tweede munitiesoort is bestemd voor het onder vuur nemen van allerlei gepantserde en niet-gepantserde doelen. De Leopard 2 is verder uitgerust met een coaxiaal geplaatste mitrailleur 7,62 mm (MAG) en een zogenaamde torendakmitrailleur van hetzelfde kaliber, waarmee op luchtdoelen kan worden gevuurd. De bewapening wordt gecompleteerd door rookgranaatwerpers voor de nabij beveiliging. De geduchte vuurkracht en vuur- snelheid van de Leopard 2 zijn gebaseerd op een geavanceerd elektronisch systeem, dat rekening houdt met verschillende factoren, zoals de bewe ging van het doel, de eigen beweging van de tank, de stand van de tank en luchttemperatuur en windsnelheid. De afstand tot het doel wordt be paald met behulp van een laser-afstandsmeter; bij slecht zicht kan nachtzichtapparatuur worden in geschakeld.

Het tankbestand van de strijdkrachten van de VS bestaat voornamelijk uit tanks van de typen M-60 (in verscheidene modificaties) en M-l Abrams. Tanks van het tweede type hebben hetzelfde 120 mm kanon met gladde loop als de Leopard 2. Tussen de Amerikaanse en de Westduitse tank bestaan echter in menig opzicht ook verschillen; zo is de M-l Abrams voorzien van een gasturbine en rijdt de Leopard 2 onder normale omstandigheden op dieselolie.

In Frankrijk wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de AMX-40 als opvolger van de AMX-30, die al vele jaren operationeel is. De nieuwe tank zal eveneens worden uitgerust met een kanon met een gladde loop.

De strijdkrachten van het Warschaupakt, en in het bijzonder die van de USSR, beschikken van oudsher over enorme aantallen tanks. Het gaat hierbij m.n. om de typen T-54, T-55, T-62, T-64 en T-72. In het Rode Leger is een begin gemaakt met de invoering van zeer moderne tanks van het type T-80, waarop een 125 mm kanon is gemonteerd. De T-80 overtreft de T-72 in alle opzichten, ook al is de laatste tank eveneens met een 125 mm kanon uitgerust.

Wat betreft de ontwikkeling van nieuwe tanks neemt Israël al jarenlang een aparte plaats in, wat wordt verklaard door de bijzondere positie van dit land. Het laatste Israëlische produkt op dit gebied is de Merkawa - een tank met zeer laag silhouet en een voorin geplaatste motor (ter bescherming van de bemanning). In de bewapening van de Israëlische landstrijdkrachten zijn overigens ook relatief grote aantallen tanks van andere typen opgenomen, zoals de Britse Centurion, waarmee tijdens de gevechten op de Golanhoogvlakte de Syrische tanks van het type T-72 werden uitgeschakeld, de Amerikaanse M-48 en M-60 en de Russische T-54, T-55 en T-62. De tanks van Russische makelij zijn niet ‘op de normale wijze verkregen’, maar buitgemaakt tijdens gevechtshandelingen en vervolgens opgenomen in de eigen bewapening.





tankercleaning

v., het inwendig reinigen van schepen die chemicaliën en/of olieprodukten hebben vervoerd.

(e) Tankercleaning gebeurt vrijwel elke keer nadat de lading van een tankschip is gelost. Gewoonlijk gebruikt men speciale schoonmaakschepen, die de tanks schoonspuiten. Voor het verwijderen van restanten ruwe olie en olieprodukten gebruikt men krachtige heetwaterstralen, terwijl voor het verwijderen van chemicaliën emulgatoren of oplosmiddelen worden toegepast. Het mengsel van ladingsresten, water, oplosmiddelen, zand, roest enz. (de slop) pompt men uit het schip. Het slop ondergaat een verdere bewerking. Niet in water oplosbare resten kunnen na scheiding en zuivering worden hergebruikt; zand en roestresten worden sterk verhit ten einde organische verontreinigingen te verbranden.

Dit gebeurt vooral bij slops van ruwe olie en olieprodukten. Voor slops die bestaan uit chemicaüën die zijn opgelost in water of geëmulgeerd dan wel vermengd met schoonmaakmiddelen, zijn specifieke methoden ontwikkeld.

Tankercleaning is veelal niet eenvoudig en gaat gepaard met een zware milieubelasting (o.a. vorming van chemisch afval, stankhinder). Om te ontkomen aan de dure verwerking van de slop besluit men nogal eens het schip op zee schoon te maken en, hoewel dit verboden is, de slop in zee te pompen.

Tanzania

(Dzjamhoeria Mwoengano wa Tanzania), verenigde republiek in Oost-Afrika, begrensd door Kenia, Oeganda, Rwanda, Boeroendi, Zaïre, Zambia, Malawi, Mozambique en de Indische Oceaan, 93 9701 km2 (53453 km2 water), 18,5 mln. inw.; Hoofdstad: Dar es Salaam; toekomstige hoofdstad: Dodoma.

BEVOLKING EN ECONOMIE

De bevolking op het vasteland neemt per jaar gemiddeld met 3,4 % in aantal toe, op Zanzibar met 2,4 %. 7,3 mln. personen worden tot de beroepsbevolking gerekend. Van hen werkt 81 % in de landbouw. Van de totale oppervlakte wordt 7 % (6,3 mln. ha) gebruikt voor de akkerbouw. De belangrijkste produkten zijn koffie (68 000 t), katoen (57 000 t), thee (16 000 t), grondnoten (56 000 t) en kruidnagels (uit Zanzibar). De in belangrijkheid sterk afnemende mijnbouw levert diamanten, magnesiet, goud, tin, glimmer en wolfraam. Mede onder invloed van de hoge energieprijzen werd het tekort op de handelsbalans met het jaar groter.

Daarbij kwamen de lage prijzen voor de eigen grondstoffen op de wereldmarkt, de ergste droogteperiode sinds decennia en de financiële weerslag van de oorlog die Tanzania tegen de Oegandese dictator Amin had moeten voeren toen die het land in okt. 1978 aanviel. Deskundigen van de Wereldbank wezen echter ook op ernstige beleidsfouten. De regeringspolitiek om verspreid levende inwoners bijeen te brengen in kleine vestigingen, met de bedoeling hen daardoor betere diensten te verstrekken en coöperatieve landbouwbedrijven op te zetten, faalde door gebrek aan kader en commercialisering. In vergelijking met 1971 bleek begin 1983 de export van landbouwprodukten met 40 % te zijn gedaald.

De industrie draaide ten hoogste op 30 % van haar capaciteit. Toch wijzigde de regering haar economische politiek nauwelijks. Vanaf 1981 schakelde zij het privé-initiatief ook in de handelssector uit. Alleen in de industrie bleef er nog ruimte voor particuliere investeringen.

De snelle verslechtering van de betalingsbalans dwong Nyerere contacten te leggen met het IMF. Hij verbrak die een eerste keer in juli 1981, omdat hij de drastische saneringsmaatregelen die het Fonds aan kredietverstrekking verbond, niet kon aanvaarden. Het IMF eiste een devaluatie van de munt met 50 %, stijging van de rentevoet en importbeperkingen. In juni 1982 opende Nyerere een ‘tegenoffensief’ door zelf drastische overheidsbezuinigingen en een strengere controle op de staatsbedrijven aan te kondigen. Een aantal firma’s zouden tot coöperaties worden omgevormd. Het IMF vond dit alles nog te weinig en weigerde een aangevraagd krediet van $ 900 mln.

De wankele economische positie bepaalde deels ook de internationale relaties van het land. In 1977 al was de Oostafrikaanse Gemeenschap (EAC), de gemeenschappelijke markt van Oeganda, Kenia en Tanzania, opgeheven, o.a. omwille van de Tanzaniaanse vrees voor de druk van de sterk kapitalistische Keniaanse economie. Over de verdeling van de resterende middelen van de EAC (ca. $ 600 mln.) kon lange tijd geen overeenstemming worden bereikt. In nov. 1983 echter werd door bemiddeling van de Wereldbank een akkoord bereikt. Dit werd 16 nov. tussen Kenia, Oeganda en Tanzania in de Tanzaniaanse stad Arusha ondertekend. Een dag later werd de Tanzaniaans-Keniase grens na zes jaar weer geopend.

POLITIEK

Tanzania’s economische problemen leidden ook tot politieke spanningen. De verkiezingen van okt. 1980, waarbij de helft van de parlementariërs hun zetel verloren, waren daarvan al een teken. In juli van datzelfde jaar was er op het eiland Zanzibar een samenzwering opgerold. In febr. 1982 kaapten vijf jongeren een Tanzaniaans verkeersvliegtuig, waarmee zij naar Londen vlogen. Daar eisten zij het ontslag van Nyerere. Zij gaven zich pas over na bemiddeling van O.Kambona, een oud-minister die sinds 1967 in ballingschap in Londen leefde.

In jan. 1983 werd een nieuw complot ontdekt in Dar es Salaam, waarna ca. 1600 verdachten werden gearresteerd. Op 23.2.1983 benoemde Nyerere E.Sokoine opnieuw tot premier. Sokoine was in nov. 1980 wegens zijn slechte gezondheid afgetreden en opgevolgd door D.Msuya, die nu minister van Financiën werd.

De Tanzaniaanse unie, gevormd door Tanganjika en de eilanden Zanzibar en Pemba, maakte in 1984 de grootste crisis door sinds haar oprichting in 1964. Vooral op Zanzibar groeide het verzet tegen de unie. De Zanzibari beweerden dat het eiland zichzelf kon redden, maar dat het door de unie in de economische malaise van Tanzania werd meegesleept. Uit vrees voor een coup werden 2000 man extra troepen naar het eiland overgevlogen. Op 29 jan. werd Aboud Jumbe, de president van Zanzibar en Pemba, vice-president van Tanzania en vice-voorzitter van de Revolutionaire Partij, gedwongen al zijn functies neer te leggen. Hem werd verweten niet tegen de agitatoren te zijn opgetreden. Jumbe werd opgevolgd door Ali Hassan Mwinyi.

LITT. P.J.Cribb, The mountain flowers of Southern Tanzania (1982).