Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Polemologie

betekenis & definitie

v., vredeswetenschap, die zoekt naar de oorzaken van de oorlog en de voorwaarden voor de vrede.

(e) Als men zich concentreert op de vraag wat in de wereld veranderd moet worden om de vrede duurzaam te handhaven, is men bezig met futurologische polemologie. Bestaande opvattingen, nationalisme, wantrouwen, afkeer en angst belemmeren echter direct te verwerkelijken wat velen nodig achten voor een duurzame vrede. Vandaar de aandacht voor kleinere stappen die wel mogelijk zijn, en die, al zijn ze niet toereikend, stappen zijn in de goede richting.

Aanvankelijk heeft men wel gesteld dat oorlog slechts zou kunnen vermeden worden bij opheffing van de huidige statenanarchie (van ca. 160 soevereine staten) en vorming van één wereld: ‘one world or none’. Men weet nu dat het bestaande nationalisme dit onmogelijk maakt. Vandaar het streven om een volwassen anarchie te bereiken, die de voordelen van het bestaan van vele naties verbindt met het terugdringen van conflict en oorlog. Het zou o.a. betekenen dat staten bij hun politiek rekening houden met de redelijke belangen van de andere staten.

De technologische ontwikkeling van de wapens dwingt tot het vermijden van oorlogen. Immers door de onderlinge verwevenheid kan iedere oorlog leiden tot een betrokkenheid van de supermachten, met het risico van een nucleaire oorlog. Dat risico is onaanvaardbaar. Gebruik van de aanwezige wapens (de gereed liggende atoomwapens hebben een explosieve kracht die 6000 maal groter is dan alles wat in de Tweede Wereldoorlog ontplofte), waartegen geen verdediging mogelijk is, leidt onherroepelijk tot de totale vernietiging van de strijdende partijen, en tot de grote kans dat menselijk leven op aarde niet meer mogelijk is,

Aanvankelijk heeft men zich wel als doel gesteld: algemene en algehele ontwapening. Geleidelijk heeft de overtuiging veld gewonnen dat dit nu volstrekt onbereikbaar is. De onderlinge conflicten, het wantrouwen en de angst voor elkaar zijn te groot. Vandaar de aandacht voor wapenbeheersing, regeling van de bewapening (vooral tussen NAVO en Warschaupakt), die de wapensituatie minder gevaarlijk maakt. De aanwezige wapens leveren immers ook zelfstandig een gevaar op.

Een wapenopbouw met offensieve trekken leidt tot verontrusting bij de tegenstander en uitbreiding van zijn bewapening, en dus tot wapenwedloop. Het typische van het zoeken van veiligheid in eigen militaire macht is, dat iedere maatregel die men neemt om de eigen veiligheid te vergroten, bij de tegenstander het gevoel van onveiligheid vergroot. Wapenopbouw kan ook een premie stellen op haast, m.n. haast om een oorlog te beginnen of haast om een begonnen oorlog direct te verhevigen. Als wapens van massale vernietiging, zoals atoomwapens, kwetsbaar staan opgesteld, kan dat in tijden van hevige crisis leiden tot het beginnen van de oorlog met de vernietiging van die wapens, of na uitbreken van vijandelijkheden leiden tot een massaal bombardement van alle vernietigbare atoomwapens. De bezitter ervan kan zich genoopt voelen ze af te schieten vóór de vernietiging (‘use them or lose them’). Excessieve bewapening kan aan beide kanten worden verwijderd zonder enig gevaar voor eigen veiligheid.

Wapenbeheersing die offensieve, destabiliserende en excessieve bewapening wil afschaffen zou leiden tot een situatie van ‘defensieve afschrikking’: voldoende wapenmacht om misbruik van militaire macht door de tegenstander volstrekt onaantrekkelijk voor hem te maken, maar ook wapenmacht die zichtbaar niet in staat is tot verovering. Zo’n opstelling kan de détente bevorderen en de wederzijdse angst verminderen.

Zo’n wapenopstelling is nodig om militaire veiligheid, d.w.z. vrede, te bevorderen. Maar grote mogendheden willen met hun militaire macht ook ideologische veiligheid en economische veiligheid verzekeren. Ze willen militair kunnen optreden, als ideologische veranderingen hun machtssfeer zouden schaden, of als economische gebeurtenissen hun belangen zouden aantasten. Maar een wapenopbouw die strikt afgestemd is op militaire veiligheid (vrede en onafhankelijkheid), is minder geschikt om mondiaal te worden ingezet; terwijl een wapenopbouw die mondiaal de ideologische en economische veiligheid (o.a. de grondstoffenvoorziening) kan verzekeren, weinig geschikt is om militaire veiligheid te garanderen. Dit dilemma droeg bij tot het mislukken van de Strategie Arms Limitation Talks (SALT II), het prijsgeven van het uitgangspunt van gelijkwaardige bewapening zoals in SALT I aanvaard, en weer het duidelijk streven naar militaire superioriteit.

Groter aandacht wordt in de vredeswetenschap geschonken aan de milieuproblematiek, het feit dat de leefomgeving wordt aangetast door vervuiling, te veel van de aarde wordt gevraagd, door de welzij nsexplosie in de welvarende wereld en de bevolkingsexplosie in de ontwikkelingslanden. De Club van Rome (zie aldaar) wees op de grenzen van de economische groei, door de schaarste aan grondstoffen. Grondstoffenconflicten zullen heviger worden als in de rijke wereld weer groei wordt bereikt, en vooral als de derde wereld tot economische ontwikkeling komt. Militaire macht wordt gereed gemaakt, om te kunnen optreden als de grondstoffenvoorziening van de welvarende wereld in gevaar komt, b.v. de aanvoer van olie. De handhaving van de vrede brengt echter mee dat afgezien wordt van het oplossen van grondstoffenconflicten door militaire dwang. Maar dat kan betekenen: de noodzaak van een economische aanpassing die hard kan aankomen.

Vredesonderzoek leidt steeds meer tot het duidelijk inzicht dat de prijs van de vrede niet gering is. Vredesonderwijs en vredesactie zullen in de toekomst zeker méér aandacht gaan besteden aan dit aspect van het bevorderen van een op vrede gerichte houding bij de bevolking. [prof. dr. B. V. A. Röling]

LITT. C.Bartelds e.a., Mondiale vorming in het onderwijs (1980); B.V.A.Röling, Vredeswetenschap (1981); R.Falk, The end of world order (1983); J.Galtund, Er zijn alternatieven. Vier wegen naar vrede en veiligheid (1984); L.Tindemans

e.a., Hoe winnen wij de vrede? (1984).