[<Zwe., gemachtigde, gedelegeerde], m. (-nen), een functionaris die tot taak heeft individuele gevallen van onbillijkheid die uit administratieve overheidsmaatregelen kunnen voortvloeien te onderzoeken en te vereffenen.
(e) Nederland. Sinds 1.1.1982 heeft Nederland een nationale ombudsman, benoemd door de Tweede Kamer voor een periode van zes jaar. Zijn bevoegdheden zijn beperkt tot de rijksoverheid en de politie. Lagere overheden (m.n. gemeentelijke diensten) en de rechterlijke macht vallen niet onder zijn competentie. Ieder die meent onbillijk door de overheid te zijn behandeld, kan zich met een verzoekschrift tot de nationale ombudsman wenden. Kan de klacht niet via advies of bemiddeling worden afgehandeld, dan volgt een procedure van hoor en wederhoor van beide partijen. De eerste nationale ombudsman was Jakob Rang (*1931), hoogleraar arbeidsrecht te Utrecht. Zijn bureau is gevestigd te ’s-Gravenhage.
België. In België is nog geen nationale ombudsman (ook landsprocureur of commissaris van het parlement genoemd) aangesteld, hoewel wetsvoorstellen dienaangaande zijn ingediend.