Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Nederland

betekenis & definitie

(Koninkrijk der Nederlanden), koninkrijk in Noordwest-Europa, gelegen aan de Noordzee, grenzend aan België en de BRD, 41 600 km2 (landoppervlak 33935 km2), 14394 mln. inw. Hoofdstad: Amsterdam (nergens wettelijk vastgelegd); regeringsresidentie:

’s-Gravenhage.

BEVOLKING

De stijging van het inwonertal van Nederland zette zich voort, zij het in minder sterke mate dan in de jaren zestig en zeventig. Er is nog steeds sprake van een geboorten- en een vestigingsoverschot. Opvallend aan het geboortenoverschot is de toename van het aantal buitenechtelijke kinderen: 34 per 1000 levendgeborenen in 1979 tegen 47 per 1000 in 1983. Deze toename wordt waarschijnlijk verklaard uit het groeiend aantal ongehuwd samenwonenden. Voor een deel dient de verklaring ook gezocht te worden bij de zgn. bewust ongehuwde moeders (BOM-moeders). Het vestigingsoverschot wordt hoofdzakelijk beïnvloed door de gezinshereniging van buitenlandse werknemers uit het Middellandse-Zeegebied. De immigratie van Surinamers en Antillianen is aanzienlijk teruggelopen.

De grote steden verliezen nog steeds inwoners, ondanks aanzienlijke renovatie- en nieuwbouwprojecten. Vooral Amsterdam ziet veel inwoners vertrekken naar de omliggende steden. Als de Flevospoorlijn gereed is (1986), zal de nieuwe stad Almere waarschijnlijk een nog grotere aantrekkingskracht op Amsterdammers gaan uitoefenen.

ECONOMIE

Algemeen. In de troonrede van 1984 werd de verwachting uitgesproken dat de Ned. economie in navolging van de wereldeconomie over zijn dieptepunt heen was. De bevestiging hiervan kan men zien in de absolute daling van het aantal faillissementen en de stabilisering van het aantal werklozen rond de 800 000, na de sterke toename tussen 1980- 84. In 1980 lag dit aantal nog op 302 000, in 1981 steeg het tot 474 000 en in 1982 tot 644 190. In 1983 werd een nieuwe methode van tellen toegepast en mede hierdoor steeg het aantal tot 776 000 op 1.1.1983. In de loop van het jaar werd de 800 000 overschreden. In de maanden sept. en okt. van 1984 leek er sprake te zijn van een lichte daling.

Ook was er een stijging van het aantal vacatures. De enorme jeugdwerkloosheid wordt door velen als een groot maatschappelijk probleem gekenschetst. Men verwacht door arbeidstijdverkorting en het vervroegd uittreden van oudere werknemers arbeidsplaatsen te creëren voor deze groep. Tegen deze politiek werd echter van verschillende kanten bezwaar gemaakt, o.a. door de president van De Ned. Bank.

Industrie. Het karakter van de Ned. industrie begint langzaam te veranderen. De ondergang van een aantal zeer grote bedrijven, zoals de RSV en de OGEM, heeft diepe wonden achtergelaten. Het vertrouwen in het management heeft zware klappen gekregen door de publikaties over de voorgeschiedenis van deze catastrofen. Ook de aan het

licht gebrachte smeergeldaffaires, bankschandalen (o.a. Slavenburg’s Bank), fraudes met lege BV’S en koppelbazenpraktijken hebben het aanzien van het bedrijfsleven geschaad.

Er zijn positieve ontwikkelingen in de zgn. ‘high-tech’ industrie. Grote bedragen worden uitgegeven voor onderzoek en innovatieprojecten, die echter door automatisering vaak ook verlies aan arbeidsplaatsen met zich meebrengen. In versneld tempo tracht de industrie de op het terrein van de micro-elektronika opgedane achterstand goed te maken. In samenwerking met het Duitse concern Siemens en met een flinke overheidssteun is Philips sinds 1984 een ‘superchip’ aan het ontwikkelen. Ook een aantal kleinere bedrijven op het gebied van computerprogrammatuur (software) spelen op de wereldmarkt al een rol van betekenis. Ook de in Nederland ontwikkelde micro-computer, de Tulip, is internationaal goed ontvangen. Mede doordat de huiscomputer in steeds meer huisgezinnen doordringt, hoopt het bedrijfsleven het tekort aan geschoolde krachten spoedig te boven te komen.

De ontwikkeling van de zgn. off-shore-industrie heeft een grote vlucht genomen. Door het toenemend aantal booreilanden op de Noordzee is de vraag naar produkten voor deze industrie sterk toegenomen. Ook de baggerindustrie en de aanleg van havens hebben een grote vlucht genomen: de Ned. kennis op dit gebied is in de hele wereld gezocht.

Opvallend in de bedrijfsvoering is, dat veel middelgrote en kleine bedrijven zich beter aan de snel veranderende omstandigheden weten aan te passen dan de grote. Ook neemt het aantal ambachtelijke bedrijven de laatste jaren weer toe. Met de bouwnijverheid ging het de laatste jaren nog steeds sterk bergaf. Overheidsbezuinigingen en dalende bedrijfsrendementen deden de investeringen in bouwprojecten sterk teruglopen. Het gevolg hiervan was, dat ook een aantal reuzen’ uit de bouwwereld ten onder ging en dat de werkloosheid in deze sector schrikbarende vormen heeft aangenomen. Vanuit de bouw wordt dan ook een sterke druk uitgeoefend om de Markerwaard in te polderen, hoewel hiertegen vanuit de visserij en milieuactiegroepen groot bezwaar bestaat. Ook het plan-Waterman, dat voorziet in de verbreding van een deel van de Zuidhollandse kuststrook, zou voor de bouw uitkomst kunnen bieden, maar ook hiertegen zijn grote bezwaren gerezen.

Landbouw. Het innen van de voorgenomen superheffing op de overproduktie van melk, die door de EG-ministers van Landbouw in 1984 was aanvaard, werd uitgesteld tot 1985, omdat o.a. Frankrijk niet in staat bleek de maatregel voor die tijd te effectueren. De in de laatste jaren tot stand gekomen wettelijke regelingen voor de bio-industrie zullen de uitwassen in deze tak moeten tegengaan. De intensieve veeteelt heeft een nieuw probleem opgeleverd, nl. een mestoverschot (zie aldaar). Het is niet mogelijk alle mest op het land te brengen, omdat dan de grond verontreinigd zou worden. Exporteren is echter niet rendabel. Het probleem speelt vooral in de gebieden met veel varkensmesterijen, zoals Noord-Brabant.

Vervoer. In 1984 ontstonden er interpretatieproblemen over de cijfers van het openbaar vervoer in de steden. Volgens de betrokken minister was er sprake van een stijging, volgens de vervoersbedrijven van de grote gemeenten van een daling. Het aantal passagiers van de Ned. Spoorwegen (NS) was sinds 1982 teruggelopen. Dit werd geweten aan de stiptheidsacties van 1983 en de stijgende tarieven. De uitbreiding van het spoorwegennet gaat nog steeds door.

In 1981 werd de Schiphollijn geopend. In 1985 hoopt men deze lijn doorgetrokken te hebben naar het Amsterdamse Centraal Station. Rond die tijd moet ook de Flevolijn, van Amsterdam cs naar Lelystad, voltooid zijn. In 1983 werd de nieuwe Hemtunnel onder het Noordzeekanaal in de lijn Amsterdam-Zaanstad in gebruik genomen. De oude spoorbrug, die al jaren een obstakel voor de scheepvaart vormde, werd verwijderd. Om de aansluiting met de Schiphollijn mogelijk te maken, werd het Amsterdamse station Sloterdijk in noordelijke richting verplaatst.

Het tracé naar Haarlem zal eveneens verlegd moeten worden. De plannen voor een nieuwe spoorwegverbinding tussen Rotterdam-Zuid en Rotterdam-Noord bevinden zich in een vergevorderd stadium: de minister geeft nu, na aandrang van de NS en de gemeente Rotterdam, de voorkeur aan de aanleg van een tunnel. Voor het eerst sinds lange tijd waren de spoorwegen in 1983 het object van stiptheidsacties. Om de onvrede met de kortingen op de salarissen van ambtenaren en trendvolgers te uiten, werden vele ritten niet uitgevoerd. In combinatie met de poststaking bracht dit veel ongerief voor de bevolking en het bedrijfsleven. De poststaking werd op 25.11.1983 door de rechter verboden; de stiptheidsacties werden nog enige tijd voortgezet zonder het gewenste resultaat op te leveren.

CULTUUR

BEELDHOUWKUNST. De tentoonstelling Beelden 1983 van de Rotterdamse Kunststichting was kenmerkend voor de radicale vernieuwing in de beeldhouwkunst. Er waren 30 kunstenaars uit binnen- en buitenland uitgenodigd. Er was werk te zien van T.Cragg, J.Vilmouth, B.Woodrow, K.Blacker, R.O’Brien, N.Kemps, B.Lavier, A.van der Mark, P.Saytour en H.Visch. Door middel van een uitbundige, vaak nonchalante vormentaal probeert deze nieuwe richting in de beeldhouwkunst een symbolisch beeld van de huidige tijd op te roepen, om vandaaruit perspectieven voor de toekomst te openen. Men maakt daarbij gebruik van de meest uiteenlopende materialen en technieken, waarbij het maakproces zelf (het omgaan met materialen, verf en kleur) een belangrijke rol speelt. In dit kader genoot Henk Visch de meeste bekendheid met zijn mysterieuze figuren in hout, die door het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo werden aangekocht.

SCHILDERKUNST. Tegen het eind van de jaren zeventig was men wat uitgekeken op het onderwerploze van de fundamentele schilderkunst (Ryman, Joseph e.a.). Vandaar waarschijnlijk de belangstelling voor de ‘Duitse Vijf, nl. G.Baselitz, J.Immendorff, M.Lüpertz, A.Kiefer en A. R.Penck, van wie werken werden aangekocht en geëxposeerd door verscheidene musea. Daarnaast toonden talrijke jonge Ned. kunstenaars een positieve geïnteresseerdheid in de teken- en schilderkunst: D.Groot, R.van Koningsbruggen, J.van den Ende, J.Berghuis, W.Izaks, R.Daniels, P.Stoop, P.Klapwijk, K.Smits, K.de Goede, B.

Sleeuwenhoek, T.Verhoef, R.van de Wint, A.Wevers, H.van Woerden, H.van Hoek en H.Peters. Ditzelfde gold voor de beginnende kunstenaars van de Ateliers ’63 te Haarlem.

Overigens bleef de recessie beperkingen opleggen aan de beeldende kunstenaars en de musea in Nederland. Diezelfde teruggang in de economie werd hier en daar echter gebruikt als excuus voor een behoudend kunstbeleid. In de keuze tussen educatieve dienst en presentatie van eigentijdse kunst sloeg bij vele musea de balans nogal eens naar de eerste door. Zij konden moeilijk kiezen voor het nog niet algemeen geaccepteerde, experimentele produkt van de individuele kunstenaar, zoals nieuwe vormen van reliëfschilderkunst, ruimtelijke opstellingen, videoperformances en fotografie. Maar er waren ook voorbeelden van een moedig en open beleid. Zo organiseerde het Stedelijk Van Abbemuseum te Eindhoven in 1980 een reeks eenmanstentoonstellingen, met werk van o.a.

S.Willats, J.Chaimberlain, J.Dibbets, G.Anselmo, M.Mertz, A.Rainier en het duo Gilbert & George. Zulke solo-exposities vonden eveneens plaats in het Stedelijk Museum te Amsterdam: C.Willink, B.Newman, O.Kokoschka, E.Kelly, A.Tapies, R.Francisco, S.Gudmundsson, G.Paolini, G.Penond en S.Brouwn. Er werd hier tevens veel aandacht besteed aan Europese en Amerikaanse fotografie (van o.a. J.van der Keuken, A.Warhol, V.Dukat en J.Meyerowitz), terwijl films geregeld op het programma stonden. Een opmerkelijke groepsexpositie, eveneens in dit museum, was die van zeven Italiaanse beeldende kunstenaars, onder wie M.Paladino, F.Clemente en S.Chia. Ook het Groninger Museum en het Eindhovense Van Abbemuseum toonden werk van jonge Italiaanse kunstenaars.

Het Gemeentemuseum te ’s-Gravenhage gaf een overzichtstentoonstelling van het werk van Constant Nieuwenhuis. Van internationaal belang was in 1980 de expositie Pier and Ocean in het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo, over constructie in de kunst van de jaren zeventig. De in Nederland werkende kunstenaar G.von Graevenitz, die de tentoonstelling organiseerde, ging hierbij uit van P.Mondriaans serie Pier and Ocean uit 1914. Er werd werk getoond van 55 Europese en Amerikaanse kunstenaars. Hun werk was in groepen ondergebracht: 1. ruimte, 2. toeval, systeem, oneindigheid en 3. zwaartekracht.

Voor de museumbezoeker was de in 1980 geïntroduceerde museumkaart van belang, een initiatief van het toenmalige Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de Ned. Museumvereniging. Deze kaart is een jaar geldig en geeft ofwel gratis toegang tot of een reductie op de toegangsprijs van de meeste musea en exposities in Nederland. Zeventig jaar Ned. schilderkunst (1880-1950) werd bijeengebracht in het Centraal Museum te Utrecht op de tentoonstelling Van Van Gogh tot Cobra (1981). Kunsthistorische waarde hadden de overzichtstentoonstellingen van A.Derkinderen in het Noordbrabantse Museum te ’s-Hertogenbosch en in het Amsterdams Historisch Museum en de grote expositie in het Mauritshuis te ’s-Gravenhage van de landschapschilder J. van Ruisdael, alle in 1981.

Als belangrijkste overzichtstentoonstelling was er in het voorjaar van 1982 in het Stedelijk Museum te Amsterdam 60-80 AttitudesIConcepts/Images. Deze bracht 500 werken van 175 beeldende kunstenaars uit Europa en de VS bijeen. De tentoonstelling was opgebouwd rond drie thema’s: kunst en realiteit, kunst en abstractie, opbloei van de schilderkunst in het midden van de jaren zeventig. Hetzelfde museum wijdde tevens een overzichtstentoonstelling aan de reliëfs en houtgravures van de in 1974 overleden A.Dekkers. Er was in dat jaar veel ‘nieuwe’ schilderkunst te bekijken. Het Haagse Gemeentemuseum toonde recent werk van K. Appel en gaf een overzicht van het werk van D.van Golden, gevolgd door de expositie Jonge kunst uit Nederland - vorm en expressie, met werk van o.a.

A.Blom, J.Commandeur, R.Daniels, K.de Goede, J.van ’t Slot en H.van Woerden. Het Stedelijk Van Abbemuseum te Eindhoven zette zijn reeks eenmanstentoonstellingen voort met Armando, K.Mettig, E.Vedova, A.Charlton, I.Knoebel, D.van Severen en P.Kirkeby. Het Centraal Museum te Utrecht trok veel publiek met een overzichtstentoonstelling van Charley Toorop. De neo-expressionistische trend van de ‘jonge wilden’ werd in Nederland op de voet gevolgd. Boymans-van Beuningen te Rotterdam organiseerde in 1983 de tentoonstelling Amerikaanse graffiti, met werk van o.a. R.Cutrone, K.

Haring, Futura 2000, L.Quinones en Zephir. Inmiddels diende zich een tweede generatie Westduitse kunstenaars in Nederland aan, onder wie H.Middendorf in het Groninger Museum en R.Fetting met W.Bütner in galerie Van der Meij te Amsterdam. De meest expressief tekenende kunstenaar van deze jaren was M.Disler, een Zwitser die zich in Nederland vestigde. Hij maakte o.a. olieverven en reuzenschilderingen op papier. In het Amsterdamse Stedelijk Museum waren zijn reeksen gouaches te zien (1983). Ditzelfde museum organiseerde eveneens in 1983 een grote overzichtstentoonstelling van het werk van W.de Kooning.

De hier tegen het einde van 1984 geopende afscheidstentoonstelling van museumdirecteur E.de Wilde, La grande parade, trok zeer veel belangstelling. Deze expositie, die een overzicht gaf van belangrijke 20e-eeuwse schilderijen, was genoemd naar het grote werk van F. Léger uit 1954. Eerder in dat jaar had Het goud der Thraciërs (archeologische schatten uit het huidige Bulgarije) in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam voor een zeer grote toeloop gezorgd. Intussen dienden zich vele jonge Ned. schilders aan met werk van goed niveau: P.van Keulen, P.Dieleman, P.Kantelberg, C.van der Heiden, L. Mennen en G.Korsmit.

In het Bonnefantenmuseum te Maastricht kon men kennis maken met de nieuwe generatie expressieven: P. Klashorst, M. Ploeg, R.van den Broek, R.Scholte, W.Izaks, M.Bouman, H.Peters, T.van der Poel en R.van Meygaard. LITTERATUUR. De Ned. poëzie kwam in de jaren zestig in een groot aantal litteraire tijdschriften aan bod. In Gard Sivik en Barbarber werden stukjes realiteit geïsoleerd, wat tot een vervreemdend effect leidde.

De belangrijkste dichters waren K.Schippers, J.Bernlef, Armando, C.B.Vaandrager en C.Buddingh. Tegen deze vorm van poëzie kwamen de redacteuren van Kentering in opstand: H.Scholten, P.Berger, O.Dijk en W.Hazeu. Zij pleitten voor een directer engagement en vonden in H.v.d.Waarsenburg en E.van Vliet hun discipelen. In de lijn van de traditie van De Vijftigers opereerde in de jaren zeventig het tijdschrift Raster, met G.Kouwenaar, H.C.ten Berge, H.Faverey, R.Bloem, A.Zuiderent, S.Kuyper en P.Nijmeijer. Hun poëzie is gesloten en taalkundig geconstrueerd, met veel litteraire verwijzingen en associaties. De opvattingen van Forum en Libertinage werden voortgezet in Tirade en Hollands Maandblad. Deze poëzie heeft vaak een relativerende ondertoon, die tot uiting komt in parlando-achtige verzen van intellectualistische inhoud. Zonder dat er echt gesproken kan worden van een groep, staan dichters als J.Emmens, J.Deelder, R.Kopland, J.Herzberg, W.Smit en C.van Geel in deze traditie.

In de jaren zeventig en tachtig kan niet meer gesproken worden van groepvorming van dichters rond een tijdschrift. Uitzondering hierop waren de dichters die in De Tweede Ronde publiceerden, waarin een strofegebonden poëzie — met veel anekdotiek en het zgn. light verse vanuit de traditie D.Zonderland en K.Stip - een kans kregen.

L.Weemoedt was de belangrijkste vertegenwoordiger. Opvallend in deze jaren waren wel de neoromantische dichters, die zo genoemd werden vanwege de nabootsing van de 19e-eeuwse vormgeving, het ironiserend taalgebruik en de melancholie. Een fenomeen was G.Komrij, die een technisch vernuftig spel speelde met oude vormen, maar die ook spraakmakend werd met zijn essays, toneelstukken en vertalingen. W.Wilmink roerde vooral melancholisch-romantische thema’s aan, maar was ook, samen met H.Dorrestijn en
T.Coppens, betrokken bij de vertaling van het werk van de Amerikaanse meester van het kinderlied, S.Silverstein. Neoromantici zou men ook J.Kuijper, J.Kal, W.Kuik en B.Büch kunnen noemen. Laatstgenoemde bleek op vele markten thuis te zijn. Hij schreef over bibliotheken, Goethe en zijn geboorteplaats Wassenaar.

Dat dichters in de jaren tachtig niet meer in groepen zijn in te delen, blijkt uit een opsomming van namen: W.van Toorn, E.de Waard, J.Blokker jr., W.J.Otten, J.Groot, E.Leeflang, J.Eijkelboom, T.Tellegen en R.Anker. Hooguit kan gezegd worden dat de gebonden, strofische poëzie hun voorkeur heeft. Er was sprake van een bijna definitief afscheid van De Vijftigers. Het feit dat De Vijftigers slecht waren vertegenwoordigd in Komrij’s bloemlezing De Ned. poëzie van de 19e en 20e eeuw in 1000 en enige gedichten leidde zelfs tot een rel. Feit is echter wel dat in de jaren tachtig met succes de verzamelde gedichten werden uitgegeven van De Vijftigers H.Andreus en G.van der Graft, en dat de dichter die in de schaduw van De Vijftigers werkte, C.Nooteboom, veel aandacht kreeg met zijn oude en nieuwe poëzie.

In het proza zette het werk van al bekende schrijvers als W.F.Hermans, J.Wolkers, G.Reve en H.Mulisch zich sinds de jaren zestig voort. Een ‘revival’ beleefde Nooteboom met zijn romans en reisverhalen, terwijl W.Brakman het spoor volgde van zijn meester Vestdijk; bijna elk jaar publiceerde hij een roman of een verhalenbundel. In de jaren zeventig was er een opleving van het experimentele proza, geschreven door J.F.Vogelaar, L.van Marissing, S.Polet en M.Tophof. Er werd gesproken over een ontpersoonlijking en defictionalisering van de litteratuur. Deze schrijvers maakten gebruik van collagetechnieken, linguïstische experimenten en vervreemdingseffecten. Een aantal auteurs, van wie sommigen in het studentenweekblad Propria Cures schreven, sprak over deze generatiegenoten als de schrijvers van de ‘nieuwe wartaal’.

Zij wilden voor alles onderhoudend en soms anekdotisch schrijven. Dat gold voor H.Heeresma, H.Plomp, M.van Keulen, H.Vervoort, P.Andriesse en J.Donkers. Andere auteurs vonden hun thema’s in de eigentijdse geschiedenis (P.Bregstein, L.Ferron, Hazeu), terwijl uit universitaire milieus schrijvers voortkwamen als R.Geel, D.Meijsing en F.Kellendonk. Vanuit het tijdschrift De Revisor (vroeger Soma) kwamen D.A.Kooiman (die ook een opvallende biografie schreef over de schilder Montijn) en N.Matsier.

In de jaren zeventig ontmoetten wij ook de vertellende schrijvers, die hun calvinistisch verleden beschreven of er zich tegen afzetten, zoals M.’t Hart, J.Siebelink en J.M.A.Biesheuvel. Zij vormden het begin van een stroom aan verhalenbundels en romans van debutanten, die bewees dat er in Nederland, na de grote vertellers van enkele decennia terug (S.Vestdijk, A.Van Schendel, F. Bordewijk, T.de Vries, A.Coolen), weer ruimte was voor de vertelling. Oek de Jong kreeg in 1979 met zijn romantische roman Opwaaiende zomerjurken een groot lezerspubliek en daarna was er elk jaar wel een debutant die zeer veel aandacht opeiste: T.Pauka (1980), A.van den Oever (1981), R.Stoute (1982), T.de Loo (1983) en M.Brouwer (1984). Van de andere jonge vertellers zouden genoemd kunnen worden: de antropoloog-schrijver G. J.Zwier, K.van Kooten, H.Koekoek, L.de Winter, H.Meinkema, P.Canaponi (die later publiceerde onder de naam A.F.Th.van der Heijden), J.de Rooij, J.van der Vegt, G.Hellema en M.Houkind.

De meest opvallende debutant in de jaren zeventig was F.B.Hotz, die na zijn vijftigste jaar verhalenbundels publiceerde van een hoog litterair niveau. Zij die bleven of terugkwamen waren M.Minco, W.G.van Maanen, J.Ritzerfeld (vroeger O.Timmers geheten), J.Brouwers (die naast romans ook een studie over zelfmoord bij schrijvers publiceerde), Bernlef, Schippers,

Y.Keuls (met documentaire romans, o.a. over de heroïnehoertjes), A.Koolhaas, G.Krol, A.van der Veen, H.Romijn Meijer, H.Haasse, A.Alberts en F.Springer.

Opvallend aan het begin van de jaren tachtig was het autobiografische en biografische werk. G.Reve bundelde zijn brieven, H.Warren publiceerde zijn dagboeken, en biografieën verschenen over o.a. Prins Maurits (T.Coppens), J.van Oudshoorn (W.de Moor), Willem de Mérode (H.Werkman) en Multatuli (P.van ’t Veer). Na de activiteiten rondom het tijdschrift Merlyn (1962-66) was het, ondanks het incidentele kritische werk van H.Kaleis, A.Nuis, H.Romijn Meijer, T.van Deel en De Moor, lange tijd stil aan het essayistische front. In 1979 kwam daar weer beweging in. Brouwers publiceerde het pamflet De nieuwe Revisor, waarin hij opriep te strijden voor een nieuwe, litteraire ‘properheid’ en K.van het Reve zijn Literatuurwetenschap, het raadsel der onleesbaarheid. H.A.Gomperts reageerde op dit laatste geschrift met zijn Grandeur en misère van de literatuurwetenschap. Andere essayisten die uit deze laatste periode moeten worden genoemd, zijn J.Goedegebuure (over H.Marsman), K.Verheul, T.Anbeek, J.J.A.Mooij, C.Peeters, M.’t Hart en R.Kousbroek.

De jeugdlitteratuur werd volwassen en kreeg in de jaren tachtig de aandacht die zij verdient. A.M.G.Schmidt, M.Diekmann en T.Dragt werden gevolgd door A.Schouten, P.van Gestel, G.Kuijer, T.Beckman, S.Schell, V.Hazelhoff, P.Biegel, D.Verroen, J.Vriends, W.Hofman, K.Eykman, T.Coppens, N.Kuiper en W.Wilmink. [W. Hazeu].

POLITIEK

Binnenlandse politiek. Politiek gezien werd Nederland steeds meer een ‘driestromenland’. Bij de verkiezingen van 26.5.1981 leek D ’66 de doorstoot tot vierde grote partij naast CDA, PVDA en VVD gemaakt te hebben. De vervroegde Kamerverkiezingen van 8.9.1982 hadden echter als resultaat dat D ’66 van zeventien naar zes kamerzetels terugviel. De laatste opiniepeiling van nov. 1984 wijzen zelfs in de richting van een halvering van dat aantal. In 1982 werd de PVDA door drie zetels te winnen met 47 zetels weer de grootste partij, doordat het CDA er drie moest prijsgeven en op 45 zetels kwam. De grote winst was echter voor de VVD, die van 26 naar 36 kamerzetels sprong.

De vervroegde verkiezingen van 1982 waren nodig door de val van het zo moeizaam tot stand gekomen kabinet-Van Agt/Den Uyl, een coalitie van CDA, PVDA en D ’66. Door de verkiezingsnederlaag van 1981 bleek de PVDA bereid vele concessies te doen tijdens de uiterst moeizaam verlopende formatiebesprekingen. Na een informatiepoging door de CDA-leden Lubbers en De Koning volgde een informatiepoging van Van Thijn (PVDA). De daarop volgende eerste formatiepoging van Van Agt (CDA) mislukte, waarna ook de poging van Kremers (CDA) en Van Thijn vergeefs bleek. Uiteindelijk was het De Gaay Fortman sr. (CDA) die, na een informatie door De Galan en Halberstadt (PVDA), erin slaagde de partijen bij elkaar te krijgen. Van Agt werd minister-president, Den Uyl minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Terlouw (D ’66) van Economische Zaken.

De interne tegenstellingen bleken al spoedig te groot. Na een serie meningsverschillen over de aanpak van het werkloosheidsprobleem tussen Den Uyl en Terlouw, ontstonden er onoverkomelijke problemen over de Voorjaarsnota 1982. Na enige aarzeling stapten op 13.5.1982 de PVDA-ministers en -staatssecretarissen uit het kabinet. De koningin benoemde daarop Steenkamp (CDA) tot informateur. Deze kwam tot de conclusie, dat de beste oplossing lag in een minderheidskabinet van CDA—D ’66, met de taak om vervroegde verkiezingen uit te schrijven. Van Agt werd benoemd tot formateur en zo ontstond het derde kabinet-Van Agt.

De verkiezingen van 1981 en 1982 brachten nog een aantal opvallende veranderingen in de Kamer. In 1981 verdween DS ’70 uit de Kamer en verscheen de RPF (Reformatorisch Politieke Federatie). Deze kreeg twee zetels in de Kamer, die zij in 1982 behield. In 1982 verschenen nog twee nieuwe fracties met één zetel in de Kamer: de EVP (Evangelische Volks Partij) en de Centrumpartij. Deze laatste partij werd vanwege haar racistische en neo-fascistische denkbeelden geboycot door alle andere kamerleden. Verscheidene keren werden pogingen ondernomen om de Centrumpartij te laten verbieden.

Deze pogingen bleven vruchteloos. In nov. 1984 waren de spanningen binnen deze partij echter zo groot geworden, dat het kamerlid Janmaat door zijn partijbestuur geroyeerd werd. Hij hield echter zijn zetel in de Kamer.

De gemeenteraadsverkiezingen van 1982 brachten flinke winst voor de VVD en de kleine linkse partijen. Opvallend waren de hoge scores die de Centrumpartij haalde in de oude wijken van de grote steden. De opkomst was overigens slecht.

Na de Kamerverkiezingen van 1982 bleek het voor de PVDA en het CDA onmogelijk tot een regeerakkoord te komen. Om recht te doen aan de verkiezingsoverwinning van de PVDA werd Van Kemenade tot formateur benoemd. Toen bleek dat een coalitie PVDA—CDA niet mogelijk was, leverde hij zijn opdracht in. De koningin benoemde daarop het CDA-lid Scholten tot informateur. Zijn eindverslag leidde tot de benoeming van Lubbers (CDA) tot formateur. Zoals verwacht kwam deze al spoedig tot overeenkomst met Nijpels van de VVD.

Het kabinet-Lubbers, waarin Nijpels zelf geen zitting nam, kon steunen op een krappe meerderheid in de kamer (81 zetels), die nog kleiner werd doordat Scholten en Dijkman de CDA-fractie verlieten. Over het algemeen kan de regering echter rekenen op de steun van de kleine confessionele partijen (zeven zetels).

Nadat de personele problemen waren opgelost de kersverse staatssecretaris van Defensie,

C.Schwietert, zag zich genoodzaakt zijn portefeuille in te leveren toen bekend werd, dat hij zich ten onrechte een academische graad had toegeëigend - pakte de regering de gigantische economische problemen aan.

Het werkloosheidscijfer liep steeds verder op en de spanningen die daardoor in de samenleving ontstonden, werden steeds groter. De regering trachtte de economie uit het slop te halen door een verbetering van het ondernemersklimaat. De inflatie moest worden teruggedrongen, evenals de stijging van de loonkosten. Hiervoor waren ingrijpende bezuinigingen in de overheidsuitgaven noodzakelijk. In vrijwel alle van overheidssubsidie afhankelijke delen van de samenleving kwamen de klappen hard aan. Inleveren werd het sleutelwoord van het begin van de jaren tachtig.

Daarnaast trachtte de overheid via deregulering en privatisering van overheidstaken het bedrijfsleven meer ruimte te bieden. Critici van deze politiek wijzen erop dat de economische opleving niet zozeer een gevolg is van het overheidsbeleid, maar veeleer van de algehele internationale opleving. De problemen bleken duidelijk uit de ondergang van een aantal grote bedrijven zoals de OGEM en de RSV. Ondanks ruime overheidssteun bleken deze ondernemingen niet meer te redden. Waar mogelijk werden zij gesplitst om zo de levensvatbare onderdelen een nieuwe kans te geven en de onrendabele op te heffen, de zgn. sterfhuisconstructie. Vooral de ondergang van het RSV-concern, waarin de overheid zeer veel geld gestoken had, kwam in de belangstelling.

Om na te gaan in hoeverre er onzorgvuldig was omgesprongen met belastinggelden, besloot de Tweede Kamer in febr. 1983 tot het instellen van een Parlementaire Enquete Commissie, een weinig gebruikt middel in de Ned. politiek. Als voorzitter werd C.van Dijk (CDA) benoemd, als vice-voorzitters M.van Dam (PVDA) en T.Joekes (VVD). De werkzaamheden van deze commissie wierpen een nogal onverwacht licht op de zaak: grote bedragen waren door de overheid verstrekt, zonder dat deze daarvoor goede garanties had ontvangen. Uiteindelijk deden het instorten van de scheepsbouw, de mislukking van het kolengraversproject in de VS en het Algerijeproject, alsmede slecht management RSv de das om. Bewindvoerders, ministers en ex-ministers dienden zich voor de commissie te verantwoorden. In ieder geval zal een aantal ondervraagden voor de rechter moeten verschijnen, omdat tegen hen processen wegens vermoedelijke meineed zijn aangespannen. Naast het aanzien van het bedrijfsleven heeft ook het aanzien van een aantal politici, m.n. de minister van Economische Zaken Van Aardenne, geleden onder de resultaten van het onderzoek.

Een ander politiek heet hangijzer was de kwestie over het al dan niet plaatsen van kruisraketten in Nederland. De grote vredesmarsen van 21.11.1981 en 29.10.1982, waaraan naar schatting tussen de 350 000—500 000 demonstranten deelnamen, waren een teken van de grote bezorgdheid die hierover onder de bevolking bestond. De pressie die hiervan uitging, werd door alle politici erkend. Uiteindelijk werd in 1984 een compromis bereikt, dat een jaar uitstel van de definitieve beslissing inhield. Indien de USSR binnen dat jaar geen nieuwe SS 20 raketten zou plaatsen, zou Nederland afzien van de plaatsing van kruisraketten. Zo niet, dan zou de Ned. regering haar standpunt in heroverweging moeten nemen.

Over de inhoud van dit laatste zijn de coalitiegenoten het oneens. Volgens de VVD betekent dit plaatsing, voor het CDA zijn er nog andere opties. In 1983 wees de regering de basis Woensdrecht aan als plaats voor eventuele stationering van de kruisraketten. In 1984 is een grote groep Nederlanders een collectief proces tegen de staat begonnen om via die weg de stationering te verbieden.

De PSP en het GVP kwamen bij de nieuwe samenstelling van de Eerste Kamer in 1981 niet meer voor. De verkiezingen voor de Provinciale Staten van 1982 brachten een zwaar verlies voor de PVDA. In omvang werd de VVD, na het CDA, de tweede partij. De voor de tweede maal gehouden verkiezingen voor het Europese Parlement, waarvoor de opkomst zeer gering was (50,5 %), gaven een ander beeld. In hoeverre dit voor de nationale politiek representatief is, blijft de vraag. De 25 voor Nederland gereserveerde zetels werden als volgt verdeeld: socialisten negen (was negen), christendemocraten acht (tien), liberalen vijf (vier), klein links twee (nul), klein rechts een (nul).

D ’66, dat twee zetels had, verdween uit het Europese Parlement. De fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer, Nijpels, die door de VVD op een onverkiesbare plaats gezet was, bleek bij de precieze uitslag zoveel voorkeursstemmen gekregen te hebben, dat hij een zetel in het Europese Parlement kon krijgen. Hij besloot deze te laten aan zijn partijgenoot Wijsenbeek.

In de periode 1980—84 zijn een aantal bekende gezichten van het politieke toneel verdwenen. Wiegel, voormalig fractievoorzitter van de VVD en minister van Binnenlandse Zaken in het eerste kabinet-Van Agt, werd commissaris der koningin in Friesland. Na een carrière als minister van Justitie, minister-president en tijdelijk ook minister van Buitenlandse Zaken, vertrok Van Agt. Hij werd commissaris der koningin in Noord-Brabant. Voormalig fractieleider van de PVDA en voormalig minister van Binnenlandse Zaken, Van Thijn, werd burgemeester van Amsterdam. Na de grote verkiezingsnederlaag van 1982 verliet de in 1981 nog bejubelde Terlouw van D ’66 de politiek om zich verder aan het schrijven te wijden. En in 1982 verliet ook een van de meest ervaren kamerleden, de fractievoorzitter van de CPN Bakker, de Kamer.

Onderwijs. Op 20.1.1981 ging de Tweede Kamer akkoord met de invoering van de tweefasestructuur in het wetenschappelijk onderwijs (het hele linkse blok stemde tegen). De invoering was vastgesteld op 1.9.1983. De belangrijkste veranderingen voor het wetenschappelijk onderwijs zijn: een verkorting van de studieduur tot vier jaar (met een maximumuitloop tot zes jaar); de afschaffing van het kandidaatsexamen; de structurering van de studie in twee fasen. In de eerste fase een algemene basisopleiding, in de tweede specialisatie, waarvoor binnen de verschillende disciplines allerlei varianten zijn ontwikkeld. Slechts een gering aantal studenten zal in de studie nog aan onderzoekswerkzaamheden toekomen. Deze zijn grotendeels verlegd naar de postdoctorale studie. Het verschijnsel eeuwige student behoort tot het verleden.

Op 1.9.1984 ging de Open Universiteit van start, een project van zgn. ‘tweede kans onderwijs’, gemodelleerd naar Engels voorbeeld. De toelatingseisen hiervoor zijn zo gesteld, dat in principe iedereen dit onderwijs kan volgen. De uitvoering geschiedt via schriftelijke cursussen, ondersteund door televisieprogramma’s en begeleid door docenten op regionale steunpunten. De inschrijving voor het eerste cursusjaar overtrof alle verwachtingen.

De speciale kortingen op de salarissen van ambtenaren in het onderwijs (3,5 %) en de vergroting van de klassenschalen leidden in 1982 tot stakingen in het onderwijs. De resultaten waren nihil. In 1984 besloot minister Deetman het experiment met de middenschool voorlopig voort te zetten.

Justitie. Op 17.2.1982 trad de herziene grondwet in werking. De geheel vernieuwde grondwet bestaat uit acht hoofdstukken. Veelal is de nieuwe grondwet een herformulering van de oude, maar er is ook sprake van vernieuwingen. In het eerste hoofdstuk worden de grondrechten beschreven. Nieuw hierin zijn het opnemen van het actief en passief kiesrecht, de vrijheid van levensovertuiging naast die van godsdienst, en het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ook zijn een aantal sociale rechten vastgelegd, die plichten voor de overheid inhouden; het bevorderen van voldoende werkgelegenheid, het zorgen voor de bestaanszekerheid van de bevolking en de bewoonbaarheid van het milieu, alsmede de spreiding van de welvaart over de gehele bevolking.

In het tweede hoofdstuk over de regering wordt de positie van de Koning en het verervingsrecht op de troon opnieuw omschreven, alsmede de formaliteiten bij het ondertekenen van wetten. Het derde hoofdstuk handelt over de Staten-Generaal.

De zittingsduur van de Eerste Kamer is teruggebracht van zes naar vier jaar. Ook Nederlanders die buiten het Koninkrijk verblijven, verwerven het stèmrecht. Officieel is vastgelegd dat stemmingen geheim zijn. Het vierde hoofdstuk over de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de vaste colleges van advies bevat nauwelijks afwijkingen van de oude omschrijvingen. Hoofdstuk vijf handelt over wetgeving en bestuur. Hierin is o.a. de positie van de ombudsman geregeld en wordt de openbaarheid van bestuur benadrukt.

Hoofdstuk zes over de rechtspraak biedt als noviteit de uitdrukkelijke uitsluiting van de doodstraf. Hoofdstuk zeven, provincies, gemeenten en andere openbare lichamen, geeft geen afzonderlijke bepalingen meer voor provincies en gemeenten. Het wordt de lagere overheid mogelijk gemaakt bij verkiezingen voor haar colleges het actief en passief kiesrecht te verlenen aan ingezetenen zonder de Ned. nationaliteit. Het laatste hoofdstuk handelt over de herziening van de grondwet en bevat buiten de mogelijkheid om grondwetsherzieningsvoorstellen in delen te splitsen geen veranderingen ten opzichte van de oude bepalingen. Op 1.7.1982 werd de Wet Ketenaansprakelijkheid van kracht, die bedoeld is om de praktijken van koppelbazen tegen te gaan. Bedrijven die gebruik maken van koppelbazen kunnen nu zelf aansprakelijk gesteld worden voor het ontduiken van de sociale lasten.

In 1984 werden twee politiek gevoelige kwesties geregeld. In de Uitvoeringsmaatregel Wet Afbreking Zwangerschap is de registratieplicht gehandhaafd. Ook werd de Wet Tweeverdieners aangenomen, waardoor samenwonenden die een economische eenheid vormen (kloosterorden uitgezonderd, waarbij echter niet geheel duidelijk is wat daaronder moet worden verstaan) en ieder een inkomen hebben, voortaan zwaarder belast worden. De voorgenomen provinciale herindeling is voorlopig in de ijskast gezet. De splitsing van de prov. Zuid-Holland is definitief van de baan.

Wel zal er een nieuwe provincie gecreëerd worden door samenvoeging van alle IJsselmeerpolders. Opmerkelijk is de rol die de rechterlijke macht de laatste jaren gespeeld heeft in het beslechten van arbeidsconflicten. Steeds vaker zijn werkgevers naar de rechter gestapt om stakingen zo mogelijk verboden te krijgen. In het geval van de poststakingen van 1982 spande niet de werkgever, maar een groep benadeelden een kort geding aan.

Maatschappelijke veranderingen. De zwakke economische positie van het land heeft belangrijke sociale gevolgen. De tegenstellingen tussen degenen die voor hun inkomen van een overheidsuitkering afhankelijk zijn en zij die hun inkomen uit arbeid verkrijgen, worden steeds groter. Daarnaast ziet men een groeiend inkomensverschil tussen de overheidssector en het bedrijfsleven. De snel op elkaar volgende kortingen op de sociale uitkeringen en de verlagingen van de minimum inkomens hebben een geheel nieuwe terminologie doen ontstaan. Men onderscheidt nu minima, echte minima en meerjarig echte minima. Voor deze groepen probeert de regering het zwaarste koopkrachtverlies te compenseren door jaarlijkse ‘eenmalige’ uitkeringen.

De daling van de koopkracht heeft ook de vakbonden getroffen. Het FNV (waarin in-1982 het NKV en het NVV zijn opgegaan) en het CNV hebben grote aantallen leden verloren en zijn daardoor gedwongen tot reorganisaties die personele gevolgen zullen hebben. Door de dalende woningproduktie van de laatste jaren is ej nog geen einde aan de woningnood gekomen. Daartegenover staat een grote leegstand. Veel nieuwbouw blijkt voor bewoners van saneringswijken niet betaalbaar. Door huurgewenningssubsidies en huursubsidies tracht de overheid uitkomst te bieden.

Het probleem van de jongerenhuisvesting vindt herhaaldelijk onderstreping in de rellen die bij ontruimingen van kraakpanden ontstaan. De toenemende gewelddadigheid van de acties van krakersgroepen heeft een groot deel van het begrip voor hun bedoelingen bij het publiek doen verdwijnen.

Een zorgwekkende ontwikkeling is de toename van het racisme. Het treurig dieptepunt vormde de moord op een Ned. jongen in Amsterdam in 1983 door een aantal zgn. skinheads. Vooral in de oude wijken van de grote steden zijn de spanningen opgelopen, hetgeen bleek uit de hoge stemmenpercentages die partijen als de Ned. Volks Unie en de Centrumpartij hier haalden. Ook de gewelddadigheid jegens homoseksuelen heeft schrikbarende vormen aangenomen: in sept. 1984 viel ook onder deze groep een slachtoffer. Naast een algehele toename van de criminaliteit werd Nederland ook geconfronteerd met een drietal spectaculaire ontvoeringszaken (Caransa, Van de Valk en Heineken en zijn chauffeur), die voor de ontvoerden goed afliepen; van de betaalde losgelden is slechts een deel achterhaald.

Vooral de grote steden kampen met een groeiend drugprobleem. Door de hoge prijzen van de heroïne komen vele verslaafden tot kleine criminaliteit: prostitutie, beroving en inbraak. Onder deskundigen bestaat groot verschil van inzicht over de gewenste aanpak. De gemeente Amsterdam zou willen experimenteren met vrije verstrekking van heroïne aan geregistreerde verslaafden. De mogelijkheden zijn hiervoor binnen de wet niet aanwezig. De overheid, gebonden aan internationale verdragen, vreest ook de aantrekkingskracht die van het experiment zou uitgaan op buitenlandse junkies.

Het tolerante beleid ten opzichte van soft-drugs in Nederland is daarbuiten al vaak genoeg een steen des aanstoots (b.v. de Kokerjuffer-affaire: Duitse jongeren bleken soft-drugs te gaan kopen in het Ned. buurtcentrum de Kokerjuffer te Enschede toen de handel daar enige tijd werd toegelaten). Amsterdam is in 1984 overgegaan op een beleid van onderdrukking van de bijverschijnselen van het drugprobleem. Herhaaldelijk zijn er door heel Nederland gifbelten aangetroffen. Op een aantal plaatsen vond men deze onder nieuwbouwwijken, waarvan sommige dan ook afgebroken moeten worden. Voor de overheid ligt het probleem voor een groot deel in de aansprakelijkheid voor de kosten van de reiniging van de grond en het schadeloos stellen van eventuele benadeelden. De Wet Bodemsanering moet hiervoor uitkomst bieden.

Een nieuw fenomeen in het bestel was de brede maatschappelijke discussie over kernenergie (BMD). De overheid trachtte via door het gehele land gehouden gesprekken met belangstellenden erachter te komen welke gedachten hierover onder de bevolking leefden. De respons op de BMD was echter tamelijk gering. De slotconclusies van de stuurgroep waren hoofdzakelijk negatief ten opzichte van uitbreiding van het aantal kerncentrales. In 1984 gaf de minister van Economische Zaken, Van Aardenne (VVD), echter te kennen voornemens te zijn een aantal nieuwe kerncentrales te vestigen.

Door de uitbreiding van het kabeltelevisienet (in 1984 was 80 % van de Ned. kijkers aangesloten) en de komst van satelliettelevisie ontstonden er problemen waarin de bestaande wetgeving niet voorzag. In 1984 kwam minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Brinkman (CDA) met de Medianota, waarin de zenderverdeling, de eventuele instelling van een derde televisienet, abonneetelevisie, en de voorwaarden voor de ontvangst van buitenlandse programma’s behandeld worden. Ook zijn er strengere bepalingen ten aanzien van de commerciële activiteiten van de omroepen in opgenomen.

Buitenlandse politiek. De nauwere banden met de Volksrepubliek China, onderstreept door het bezoek van premier Van Agt in 1981, brachten Nederland in een lastig parket toen Taiwan een vervolgorder op de eerder geleverde duikboten plaatste. Dit keer ging de Kamer, ondanks de werkgelegenheidseffecten in de scheepsbouw, niet akkoord.

De verhouding met Suriname verslechterde aanzienlijk, vooral na de zgn. decembermoorden van 1982. De legerleiding van Suriname bracht zonder vorm van proces de belangrijkste oppositieleiders om het leven. Als reactie schortte Nederland de ontwikkelingshulp voor onbepaalde tijd op. Suriname verwijt de Ned. regering de hulp als chantagemiddel te gebruiken. Ook verwijt legerleider Bouterse Nederland, dat het groepen huisvest die openlijk streven naar het omverwerpen van zijn bewind.

Aruba gaf de wens te kennen zo spoedig mogelijk onafhankelijk te worden. De besprekingen hierover met de overige Ned. Antillen zijn nog niet afgerond. In 1982 werd herdacht, dat Nederland en de VS sinds 200 jaar diplomatieke betrekkingen onderhouden. In het kader van deze herdenking bracht koningin Beatrix een staatsbezoek aan de VS. Ze dwong respect af door haar redevoeringen, waarin zij opkwam voor de derde wereld, ontwapening, wederzijds begrip en de vredesbeweging.

LITT. K.Sherer e.a., Holland in close-up (4e dr. 1982); J.F.P.Schönfeld en P.J.de Koning Gans (red.), Nederland en de rijkdommen van de zee: industrieel perspectief en het nieuwe zeerecht (1983).