Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Naturalisatie (naturalizatie)

betekenis & definitie

v. (-s), het verlenen van een nieuwe nationaliteit aan een vreemdeling, resp. het verkrijgen van de nationaliteit van een ander land dan waaruit men geboortig is.

(e) De nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap van 19.12.1984 bepaalt inzake naturalisatie het volgende. Om voor naturalisatie in aanmerking te komen, moet men aan drie voorwaarden voldoen:

1. men moet meerderjarig zijn;
2. tegen het verblijf van de verzoeker voor onbepaalde tijd in Nederland mag geen bezwaar bestaan;
3. de verzoeker moet in de Ned. samenleving zijn ingeburgerd, wat moet blijken uit een redelijke kennis van de Ned. taal en uit het feit dat de verzoeker zich heeft doen opnemen in de Ned. samenleving; de verzoeker moet ten minste vijf jaar, onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek, in Nederland zijn woonplaats of werkelijk verblijf hebben gehad. (Deze verblijfstermijn geldt niet voor ex-Nederlanders en voor vreemdelingen die drie jaar of langer gehuwd zijn met een Nederlander. De termijn wordt met twee jaar bekort voor een ongehuwde vreemdeling die gedurende drie jaar een duurzame relatie anders dan het huwelijk heeft met een ongehuwde Nederlander.)

Ook al voldoet iemand aan alle voorwaarden, toch kan het verzoek tot naturalisatie worden afgewezen als:

a. er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, de veiligheid voor het Koninkrijk of de volksgezondheid;

b. de verzoeker die een andere nationaliteit bezit, niet al het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen, tenzij dit in redelijkheid niet van verzoeker kan worden verlangd (b.v. vluchtelingen);

c. de verzoeker woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Naturalisatie geschiedt voortaan uitsluitend bij KB (niet meer bij ministeriële beschikking).