Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Indonesië

betekenis & definitie

(Republik Indonesia), republiek in Zuidoost-Azië, bestaande uit 13 677 eilanden (6000 bewoond) tussen Azië en Australië, 1 904 345 km2, 153,0 mln. inw. Hoofdstad: Jakarta.

ECONOMIE

De beroepsbevolking bestond in 1980 uit 52,2 mln. personen. Van hen werkte 57 % in de landbouw. Van de oppervlakte is 10,7 % in gebruik als akkerland. Het belangrijkste gewas is rijst. Het areaal beslaat 9 mln. ha, waardoor Indonesië qua oppervlakte het vijfde rijstland ter wereld is. Als rijstproducent staat Indonesië met 34 mln. t op de derde plaats; toch is het een van de grootste rijstimporteurs.

Aan rietsuiker produceerde het land in 1982 21,8 mln. t; voorts produceerde het 3,8 mln. t maïs, 990 000 t rubber (tweede wereldproducent), 266000 t koffie (derde wereldproducent), 92 000 t thee, 11 7000 t tabak, 1 260 000 t kopra (tweede wereldproducent na de Filippijnen) en 2,1 mln. t zoete aardappelen. Het grootste deel van de enorme produktie is bestemd voor eigen consumptie. Slechts rubber, koffie, palmolie en thee worden uitgevoerd. Te zamen met visserijprodukten zorgen deze produkten voor 16,5 % van de export en voor 31 % van het BNP.

De produktie van alleen al 79 mln. t aardolie leverde in 1980 $ 10,5 mrd. op. Van deze hoeveelheid olie verbruikt Indonesië zelf 20 mln. t. Het land heeft een raffinagecapaciteit van 22,3 mln. t. De mijnbouw produceert bovendien per jaar 19,2 mrd. m3 aardgas. Daarvan wordt voor $ 1,3 mrd. geëxporteerd. Als andere belangrijke delfstoffen moeten nog tinerts 37 500 t (vierde wereldproducent) en koper (56600 t) worden genoemd.

In totaal vertegenwoordigen de mijnbouwprodukten 83,5 % van de export, maar slechts 18,9 % van het BNP. Het resterende deel van het BNP wordt geleverd door de industrie en door de diensten, waarbij het toenemende toerisme een belangrijke rol speelt. Japan is zowel de belangrijkste handelspartner als de grootste kapitaalverschaffer met betrekking tot mijnbouwactiviteiten.

LITT. B.Higgins, Indonesia’s economie stabilisation and development (1982).

CULTUUR

LITTERATUUR. Vóór 1945 kwamen nationalisme en de botsing tussen traditioneel en modern vaak als thema in de Indonesische litteratuur voor. De groep schrijvers van vlak na de oorlog werd Angkatan ’45 (Generatie ’45) genoemd. Deze benaming stamde uit 1949. De belangrijkste representant ervan, Chairil Anwar, was toen al overleden. De Angkatan-’45-schrijvers benadrukten het universele in de cultuur.

Chairils revolutionaire elan en intense verlangen om te leven (beïnvloed door Marsmans vitalisme), zoals in zijn gedichten verwoord, staken af bij het werk van zijn voorgangers, mede door creatief en vernieuwend gebruik van het Indonesisch. Generatiegenoten van hem waren Asrul Sani, Rivai Apin en Sitor Situmorang. Tot de naoorlogse prozaschrijvers behoorden Idrus, Achdiat K.Mihardja en Mochtar Lubis. De belangrijkste was echter Pramudya Ananta Tur, die o.a. Keluarga gerilja (1950; Guerrilla-gezin) publiceerde, het autobiografisch getinte Bukan pasar malam (1951; Geen gezellige avondmarkt) en Tjerita dari Blora (1952; Verhalen uit Blora). Toen in 1950 de Lekra (Instituut voor volkscultuur) werd opgericht, die marxistische opvattingen uitdroeg, gingen kunst en litteratuur steeds meer een rol spelen in de politiek. De Lekra-vertegenwoordigers Bakri Siregar, A.S.Dharta, Bujung Saleh en later ook Pramudya Ananta Tur propageerden geëngageerde, sociaal-realistische litteratuur.

Als reactie en kritiek hierop werd in 1963 het Manikebu (Cultureel Manifest) gepubliceerd door o.a. H.B.Jassin, waarin artistieke vrijheid los van politieke ideeën werd benadrukt. Na de politieke omwenteling van 1965 werden de Lekra-aanhangers monddood gemaakt en geëlimineerd. Een nieuwe generatie stond op, die rechtvaardigheid en vrijheid hoog in haar vaandel had geschreven. Het litteraire tijdschrift Horison, onder redactie van Lubis en Jassin, fungeerde als haar voornaamste spreekbuis.

Poëzie was het genre bij uitstek waarin dichters als Ajip Rosidi, Goenawan Mohammad, Sapardi Djoko Damono, Taufiq Ismail, Subagio Sastrowardojo, Toeti Heraty, Abdul Hadi, Darmanto en Sutardji Calzoum Bachri hun ideeën verwoordden. Veel voorkomende thema’s waren eenzaamheid, verlatenheid, de dood en het geloof in God. De gedichten hebben vaak symbolische en metaforische betekenis. Op talloze, drukbezochte poetry-readings, werd deze moderne poëzie voorgedragen. Rendra, dichter, toneelschrijver en dramaturg, legde in zijn werk een kritisch-politieke betrokkenheid aan de dag. Verder hielden Arifin C.Noer, Putu Wijaya en Ikranegara zich met modern toneel bezig.

In de jaren zeventig verschenen er veel romans.

In een nieuw genre, de ‘poproman’ (=populaire roman) werd met veel gebruik van de spreektaal op vlotte wijze verteld over de (liefdes)problemen van jongeren in grote steden. Enkele auteurs: Ashadi Siregar, Yudhistira Ardi Nugraha, Titiek W.S., Marga T., Mira W. Onder de overige romanschrijvers trof men veteranen zoals Takdir Alisjahbana en Lubis. Nieuwe namen waren Ramadhan K.H., Nasjah DJamin, Umar Kayam en N.Dini. Iwan Simatupang maakte in zijn romans Ziarah (1969; Bedevaart), Merahnya merah (1968; Rood van het rood) gebeurtenissen en personages ondergeschikt aan het vertellen. Putu Wijaya creëerde in Telegram (1973) en Slasiun (1977) een ongrijpbare werkelijkheid waarin mensen vervreemd raken, terwijl Budi Darma en Danarto nog een stap verder gingen door het scheppen van een wereld vol absurditeiten.

Na 15 jaar gevangenschap publiceerde Pramudya Ananta Tur in 1980 Bumi Manusia (Aarde der mensen) en Anak semua bangsa (Kind van volken), romans die zich afspelen in het Ned.-Indië uit het begin van de 20e eeuw. Beide romans werden verboden op grond van de communistische ideeën die erin zouden zijn vervat.

Van de Javaanse litteratuur (zie aldaar) kon men zich tot voor kort nauwelijks een beeld vormen. Twee auteurs bij wie de Javaanse gedachtenwereld op de voorgrond staat, zijn Linus Suryadi AG. met zijn lyrisch proza Pengakuan Pariyem (1981; Bekentenissen van Pariyem) en Y.B.Mangunwijaya met zijn roman Burung-burung manyar (1981;

Wevervogels). [drs. C. M. S. Heil wig]

LITT. M.Saleh, Tradition and change in contemporary Malay-Indonesian poetry (1977);

A.Teeuw, Modern Indonesian literature (2 dln. 1979); Poetry International Serie, Ik wil nog duizend jaar leven. Negen moderne Indonesische dichters (1979).

POLITIEK

In 1980 werd president Suharto door 50 vooraanstaande Indonesiërs in een petitie gekritiseerd om zijn ondemocratische uitspraken. Hij zou door een onjuiste interpretatie van de Pantja Sila, de filosofische basis van de staat, het leger willen inzetten om zijn herverkiezing in 1983 mogelijk te maken. Tegen de ondertekenaars van de petitie werden onmiddellijk maatregelen genomen. Wel gaf de regering toe dat er m.n. onder studenten en moslims een toenemende oppositie was te bespeuren. Vooral de spanning onder de moslims vervulde de overheid, in verband met de gebeurtenissen in Iran en hun uitstralingseffect, met grote zorg. Voorshands beperkte de regering zich echter tot het aantrekken van de teugels. Na de anti-Chinese rellen van eind 1980 werd de perscensuur verscherpt.

In sept. 1981 werd een nieuwe petitie, nu van 500 Indonesiërs, opgesteld, die ditmaal tot het Volkscongres gericht was. Daarin werd verzocht om een democratischer kieswet. Het Volkscongres wees dit verzoek af, waarna de ontevredenen zich richtten tot de media. Het leger vaardigde daarop een publikatieverbod uit. Ongeveer tegelijkertijd werden documenten in de openbaarheid gebracht waaruit moest blijken dat Suharto betrokken was geweest bij het beramen van de machtsgreep binnen het leger in okt. 1965. Sindsdien werd die coup officieel als een mislukte communistische poging tot een staatsgreep aangeduid.

Op grond hiervan werd gesteld dat Suharto zich als kandidaat voor het presidentschap moest terugtrekken. De jurist die voor het openbaarmaken van deze stukken verantwoordelijk was, werd in 1982 tot gevangenisstraf veroordeeld.

Op 4.5.1982 vonden algemene verkiezingen plaats. Zij waren voorafgegaan door een zeer woelige campagne. Zo waren in Jakarta in mrt. gevechten uitgebroken bij een door ongeveer 500 000 mensen bezochte bijeenkomst van de regeringspartij Golkar. Er vielen talrijke doden en gewonden te betreuren. De Golkar behaalde bij de verkiezingen 64 % van de stemmen. In juli 1982 werd een wet aangenomen waarin de dubbele functie van het leger, nl. een militaire en een sociaal-economische (besturende), wettelijk werd vastgelegd. Op 10.3.1983 werd Suharto als president herkozen.

In 1979 heerste op Oost-Timor ten gevolge van de Indonesische blokkade en de gebruikte strijdmethoden tegen de verzetsstrijders van Fretilin een hongersnood. Het verzet waartegen het leger steeds harder optrad, o.a. door de oogst te vernietigen, ging desondanks door. Indonesië werd in 1981 door het permanente volkstribunaal te Lissabon schuldig bevonden aan volkerenmoord. De VN riep in resoluties herhaaldelijk op tot het erkennen van het zelfbeschikkingsrecht van de Oosttimorezen en het terugtrekken van de Indonesische troepen.

Verzet kwam ook voor op Sulawesi, in West- en Oost-Kalimantan en in Irian Jaya, waar de bevrijdingsbeweging Papua Merdeka actief is. Uit verklaringen blijkt dat in Irian Jaya duizenden mensen het slachtoffer zijn geworden van Indonesische wreedheden. In okt. 1984 sloot Indonesië een nieuwe grensovereenkomst met Papoea Nieuw Guinea. Daarin stond o.a. dat rebellen uit Irian Jaya niet toegestaan zou worden vanuit Papoea Nieuw Guinea te opereren. De verzetsbeweging heeft de laatste jaren naast de oude nog een nieuwe bestaansreden gevonden. De Indonesische regering is nl. bezig met een grote volksverhuizing.

Bewoners van de overbevolkte eilanden Java, Lombok en Bali worden overgebracht naar nederzettingen in Irian Jaya, waar zij de plaats innemen van de Papoea’s. In 1984 waren er zodoende op ca. 1 mln. Papoea’s al 130 000 immigranten.

LITT. M.Ricklefs, History of modern Indonesia (1981); L.Palmier (red.), Understanding Indonesia (1984).