Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Geschut

betekenis & definitie

o., verzamelnaam voor schietwerktuigen die rusten op een affuit, door meer dan één man bediend worden en een kaliber hebben van meer dan 20 mm.

(e) Mede onder invloed van wijzigingen in de militaire strategie en tactiek wordt de laatste jaren in de wapenindustrie intensief gewerkt aan de vergroting van de dracht van verschillende typen geschut. Verreweg de meeste projecten op dit gebied zijn gebaseerd op toepassing van een of meer van de volgende mogelijkheden:

1. de ontwikkeling van geavanceerde munitie;
2. de verlenging van de loop van het geschut;
3. het gebruik van grotere (zwaardere) voortdrijvende ladingen.
M.n. op het punt van de drachtvergrotende munitie zijn inmiddels spectaculaire vorderingen gemaakt.

De bekendste nieuwe munitiesoorten zijn:

a. het ‘rocket assisted projectile’ (RAP), waarbij de dracht wordt vergroot met behulp van een in het projectiel aangebrachte raketmotor. Op deze manier kan het bereik van het geschut aanzienlijk (ca. 30 %) worden opgevoerd. Een nadeel van een dergelijk projectiel is dat het niet alleen een minder handzame vorm heeft, maar ook meer spreiding veroorzaakt dan conventionele projectielen;

b. het SRC (=space research corporation)-projectiel, dat wordt gekenmerkt door een uitgebalanceerde aërodynamische vorm, waardoor het veel minder luchtweerstand ondervindt dan de tot op heden gebruikte projectielen;

c. ‘basebleed’-projectielen, waarbij het vacuum dat na het afvuren achter een projectiel ontstaat, wordt opgeheven door middel van verbrandingsgassen. Om dit te bewerkstelligen is in de bodem van het projectiel een voorziening (een laag van een verbrandend materiaal) aangebracht, die op het eerste gezicht doet denken aan lichtspoormunitie;

d. een combinatie van een SRC- en een ‘basebleed’-projectiel.

Het drachtvergrotend effect van zowel het SRC- als het ‘basebleed’-projectiel is aanzienlijk kleiner dan dat van het ‘rocket assisted projectile’; de combinatie levert echter ongeveer hetzelfde effect op.

Drachtvergroting is overigens niet het enige doel, dat bij de ontwikkeling van nieuwe munitiesoorten wordt nagestreefd. Van belang zijn ook de vergroting van de uitwerking en de verbetering van de precisie van projectielen. Dit klemt temeer omdat de ervaring heeft geleerd dat de bepantsering en de beweeglijkheid van de doelen op het gevechtsveld de laatste decennia sterk zijn toegenomen en ‘soft targets’ (zoals uitgestegen infanterie in open terrein, commandoposten in tenten en ongepantserde opstellingen) steeds minder voorkomen. Tegen deze achtergrond zijn twee nieuwe munitiesoorten ontwikkeld, en wel ‘cannon launched guided projectiles’ (CLCP’S) en ‘improved conventionel munition’ (ICM). In het Ned. worden in dit verband wel de benamingen volkaliber eindgeleide projectielen en verbeterde conventionele munitie gebruikt, CLPG’S reageren op de energie die wordt uitgestraald door een al dan niet bewegend doel in die zin, dat deze projectielen hun baan verlaten zodra een dergelijk doel wordt onderkend. Het kan hierbij gaan om de warmtestraling van een doel (b.v. de draaiende motor van een tank) of om de door een doel teruggekaatste laserstralen.

In het tweede geval moet het doel eerst worden ‘aangestraald’, CLPG’S kunnen op de gebruikelijke wijze met artilleriegeschut worden afgevuurd, ook al verschillen de eigenschappen in menig opzicht van die van conventionele projectielen. Het bekendste type CLPG is de Copperhead.

Aan de ontwikkeling van de ICM ligt het principe ten grondslag van het ‘vrachtprojectiel’ - een projectiel, dat subprojectielen uitstoot door middel van een tijdontsteking. Het betreft bij deze nieuwe munitiesoort een grote verscheidenheid van granaten en raketten, die respectievelijk met artilleriegeschut en raketwerpersystemen kunnen worden verschoten. In de BRD zijn twee meervoudige raketsystemen in ontwikkeling, de Pandorra en de Medusa, waarmee ICM-raketten van 100 mm kunnen worden afgevuurd. Met zo’n systeem kan één batterij in enkele seconden een mijnenveld leggen van 400 m x 1200 m.

Verlenging van de loop van het geschut om de dracht te vergroten wordt toegepast bij zowel getrokken als gemechaniseerde artillerie. Zo zijn op basis van de uit de Tweede Wereldoorlog daterende getrokken 155 mm houwitser in de loop der jaren vier vuurmonden met een verlengde loop ontwikkeld: de M 198 en de M 71, beide produkten van de Amerikaanse wapenindustrie, de FH 70, een Duits-Italiaans-Engelse coproduktie, en de FH 77, een Zweeds wapensysteem. De constructie van deze vuurmonden is zodanig, dat bovendien kan worden geschoten met zwaardere voortdrijvende ladingen dan het geval is bij de ‘oude’ getrokken 155 mm houwitser, wat dus eveneens een drachtvergrotend effect heeft. De bekendste gemechaniseerde vuurmond, die inmiddels van een verlengde loop is voorzien, is de 155 mm houwitser M 109. Hiervan bestaan al drie versies: de M 109A1, de M 109A2 en de M 109A3. Bij dit type vuurmond is men er zelfs in geslaagd door een combinatie van verlengde loop, zwaardere lading en RAP-munitie de maximumdracht op te voeren van 14 800 m tot 23 500 m.

Een andere gemechaniseerde vuurmond, waarop een verlengde loop is gemonteerd, is de 203 mm houwitser M 110. Ook hier is een combinatie van verlengde loop, zwaardere lading en RAP-munitie toegepast, wat heeft geleid tot een vergroting van de maximumdracht van 17 200 m tot 29 500 m. Dit betekent dat de maximumdracht van de moderne 203 mm houwitser M 110A2 in de buurt is gekomen van die van het — overigens al in de tweede helft van de jaren zestig in de bewapening opgenomen - gemechaniseerde 175 mm kanon M 107 (32800 m). Het einde van deze ontwikkeling is beslist nog niet in zicht.