Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Filippijnen

betekenis & definitie

(Républica de Filipinas), republiek in Oost-Azië, de eilandengroep tussen Taiwan en Indonesië, 229 400 km2, 4 791 400 inw. Hoofdstad: Quezon City.

ECONOMIE

De bevolking, die met 2,6 % per jaar toeneemt, bestaat uit talrijke etnische en religieuze groepen. Door de verspreiding van deze groepen over de meer dan 7100 eilanden is het vaak moeilijk de cohesie binnen de staat te handhaven. De verscheidenheid wordt nog bevorderd door de verschillen in bestaanswijze: naast de hoogontwikkelde economie in bepaalde delen van Luzon bestaan elders groepen van zelfvoorzienende verzamelaars van bos- en veldprodukten; deze laatste groepen staan geheel buiten de geldeconomie. Er bestaat tevens een groot verschil tussen de meer verstedelijkte eilanden Luzon en Mindanao en de minder verstedelijkte eilanden in het centrum van de archipel, waar ook een behoorlijke infrastructuur ontbreekt.

De republiek is een belangrijke landbouwstaat. 8,1 mln. ha (d.i. 27 % van de oppervlakte) is als akkerland in gebruik. De belangrijkste produkten zijn suikerriet (21 mln. t; tiende wereldproducent), rijst (7,5 mln. t; tiende wereldproducent) en maïs (3,2 mln. t). De Filippijnen zijn de voornaamste wereldproducent van kopra (2 mln. t) en daaruit vervaardigde produkten. Daarnaast is het land een belangrijk producent van ananas (600 000 t; vierde op de wereldranglijst), koffie (125 000 t; tiende plaats) en rubber (55 000 t; tiende plaats).

Na de landbouw is vooral de mijnbouw van grote betekenis. Legeringsertsen als chroomerts (572 000 t), nikkelens (34 900 t) en koperens (300 500 t) zijn belangrijk. Ook edele metalen, zilver (60 700 kg) en goud (21 800 kg), komen in aanzienlijke hoeveelheden voor.

De export van de Filippijnen bestaat voor een groot deel uit onverwerkte levensmiddelen en ertsen. Verder worden tropische houtsoorten uitgevoerd. De belangrijkste handelspartners zijn de VS en Japan. Door het onderontwikkelde karakter van de economie (geen verwerking, maar uitvoer van onverwerkte grondstoffen), en de grote onderlinge verschillen is het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking laag ($ 720 per jaar).

CULTUUR

FILM. Van al de landen in Zuidoost-Azië bezitten de Filippijnen de belangrijkste filmproduktie. Hoewel pas sinds enkele jaren sommige films tot het westen zijn doorgedrongen, dateren de vroegste Filippijnse speelfilms al uit 1910. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een geregelde speelfilmproduktie, die aanvankelijk sterk onder invloed stond van die uit Hollywood en Mexico, zoals de films van Gerardo de León (1913-75). Een belangrijke vernieuwing brachten de sociaalgetinte films van Lino Brocka, o.a. Manila (1975), Bona (1980) en Jaguar (1981). Voorts moeten nog Mario O’Hara, Mike de León en Eddie Romero worden genoemd.

De Filippijnse film heeft in hoge mate te kampen met buitenlandse concurrentie, zware belastingdruk en een strenge politieke censuur. In 1981 werd een Film Fund Board opgericht, die een regelmatige subsidiëring mogelijk maakt. Er werd een jaarlijks internationaal festival in het leven geroepen, onder de bescherming van Imelda Marcos, de vrouw van de president. Het festival van jan. 1983 leidde tot een scherpe aanvaring met de Kerk, die bij monde van kardinaal Sin protesteerde tegen het vertonen van seksfilms.

POLITIEK

Voor het autoritaire regime van president Ferdinand Marcos waren de jaren 1979-84 zowel politiek, sociaal als economisch gezien moeilijke jaren. Het land werd sterk door de economische wereldrecessie getroffen. In 1980 steeg de inflatie tot 11 %. Bij het IMF hadden de Filippijnen de grootste schuld van alle Aziatische landen. Er heerste algemene ontevredenheid over het wanbeheer en de corruptie. De sociale spanningen namen toe, mede doordat de hulpprogramma’s van de overheid geen succes hadden omdat ze niet ten goede kwamen aan de bevolkingsklassen waarvoor ze bestemd waren. In conflicten tussen landheren en boeren bleek de regering, vaak met steun van het leger dat de regeringspolitiek moest doorvoeren, onveranderlijk op de hand van de grootgrondbezitters.

In kerkelijke kringen viel een toenemende kritiek op het beleid van de regering waar te nemen: daar drong men aan op een opheffing van de noodtoestand. Ook paus Johannes Paulus II liet zich tijdens zijn bezoek in febr. 1981 herhaaldelijk kritisch uit over het bewind.

In 1979 werd een overeenkomst met de VS gesloten over het gebruik van de militaire bases: de Filippijnen kregen daarvoor gedurende vijf jaar in totaal $ 500 mln. Tegen deze overeenkomst werd heftig geprotesteerd door de Civil Liberties Union of the Philippines, aangezien de Filippijnen nog steeds geen absolute zeggenschap over de bases hadden gekregen.

Op 30.1.1980 werden verkiezingen gehouden voor provinciale en gemeentelijke gouverneurs. De meeste stemmen werden, zoals verwacht, uitgebracht op Marcos’ Nieuwe Maatschappijbeweging (Kilusang Bagong Lipunan).

Het gewapend verzet bleef actief. In Centraal- en Noord-Luzon, maar ook op de centrale eilandengroep Visayas, m.n. op het eiland Samar, opereerde de linksgeoriënteerde New People’s Army (NPA). In Mindanao bleef het verzet van het islamitische Moro National Liberation Front (MNLF) aanhouden. De pogingen van de regering om de verzetsbewegingen militair te onderdrukken mislukten.

Ook een poging in 1979 om het MNLF de wind uit de zeilen te nemen door het organiseren van regionale verkiezingen, waarvan de uitslag op voorhand voorspelbaar was, faalde; de verkiezingen werden door de bevolking, na een oproep van het MNLF daartoe, geboycot. In 1980 breidde het verzet op Luzon zich uit tot Manila, waar een aantal bommen ontplofte in hotels, banken en supermarkten en in een congrescentrum. Een aantal niet gewelddadig opererende oppositiegroepen verenigde zich in febr. 1980 tot de nationale oppositiebeweging Unido. Onder druk van de oppositie liet Marcos de sinds 1972 gevangen voormalige liberale senator Benigno Aquino jr. vrij; hij vertrok naar de VS voor een medische behandeling, maar stortte zich ook daar in de politiek en eiste het herstel van de democratie op de Filippijnen. Op 29.8.1980 werd in Manila een Nationaal Pact voor de Vrijheid opgericht, dat onverwijld een einde van de dictatuur eiste.

Op 17.1.1981 werd de staat van beleg opgeheven, maar in de praktijk veranderde er niets wezenlijks aan het karakter van het regime: er waren talrijke maatregelen uitgevaardigd die de president in staat stelden de oppositie te blijven onderdrukken. De positie van Marcos werd in staatsrechtelijke zin versterkt door een constitutionele wijziging waarbij de functies van president en de door de president aan te wijzen premier werden gescheiden. Over deze wijziging werd in april 1981 een volksstemming gehouden: 30 % van de kiezers bleef ondanks de stemplicht weg en 20 % stemde tegen. In juli werden presidentsverkiezingen gehouden, die door de Unido werden geboycot. Marcos won volgens de officiële opgaven met 88 %, maar waarnemers verklaarden dat 40 % van de stemgerechtigden was weggebleven en dat in het hele land extra stembiljetten in omloop waren geweest. Marcos werd wederom voor zes jaar geïnstalleerd.

In juli werd César Virata tot premier benoemd. Er werd een uitvoerend comité ingesteld om de president op te volgen in geval van overlijden; dit comité werd beheerst door technocraten en Marcos-gezinde politici. Deze ontwikkelingen leidden er niet toe dat de NPA en het MNLF hun verzet staakten; integendeel, hun acties namen toe en door het harde optreden van het leger, dat zich uitte in gedwongen verplaatsingen naar versterkte dorpen, werd ook de aanhang van de beide bewegingen onder de bevolking sterker. De sterkte van de NPA werd in 1983 door westerse waarnemers geschat op 6000 guerrillastrijders, met een aanhang van ruim 80 000 personen; de beweging was actief in 43 van de 72 provincies. Het MNLF telde 5000-10 000 man, maar binnen de organisatie bestond een sterk verschil van mening tussen hen die zich op Syrië en Libië oriënteerden, en de gematigden, die meer op Egypte gericht waren.

Na het opheffen van de noodtoestand was Marcos meer aanvaardbaar voor de Amerikanen. Hij bracht in sept. 1982 een staatsbezoek aan de VS. Wel waren voordien talrijke arrestaties verricht, want in mrt. hadden talrijke oppositiegroepen zich verder verenigd in een grote coalitie, die als zgn. overgangsregering moest gelden, maar die door de maatschappelijke achtergronden van haar leiders en haar afzijdigheid van het linkse verzet weinig gezag had onder de bevolking. Er werd door de overheid hard opgetreden tegen de vakbonden en kritische rooms-katholieke geestelijken. In haar rapport van sept. 1982 sprak Amnesty International over martelingen, verdwijningen en moorden. Op Samar opereerde een paramilitair moordcommando.

Een nieuw hoogtepunt bereikte het verzet na de moord op de liberale opppositieleider Aquino (21.8.1983). Aquino, die sinds 1980 in de VS verbleef, keerde terug om met president Marcos te praten over het herstel van de democratie; Aquino vreesde voor een machtsovername door het leger. Hij reisde weliswaar onder een valse naam, maar zijn aankomst was — getuige de grote opkomst op het vliegveld — in brede kring bekend. Direct nadat hij het vliegtuig had verlaten, werd hij doodgeschoten; aanwezige veiligheidsagenten schoten op hun beurt de dader dood. Volgens de regering was de moord het werk van een communistische huurmoordenaar. Ooggetuigen verklaarden echter dat de veiligheidsagenten zelf het vuur op Aquino hadden geopend.

De moord leidde nog lange tijd tot omvangrijke protestdemonstraties. De rest van 1983 bleven betogingen en stakingen aan de orde van de dag. De betogingen richtten zich steeds meer tegen het aangekondigde bezoek van president Reagan. Uiteindelijk zegde de Amerikaanse president het bezoek af, wat een ernstig gezichtsverlies betekende voor Marcos. Onder druk van de VS, het IMF en de Wereldbank schreef Marcos verkiezingen uit voor mei 1984. Hij hoopte daarmee het vertrouwen in zijn regime te herstellen.

De opkomst bij de verkiezingen was groot, ondanks oproepen tot een boycot door de oppositie. De uitslag was een zware klap voor Marcos. In de grote steden verloor de regeringspartij, m.n. in Manila, waar Imelda Marcos gouverneur is. Slechts dank zij de vele stemmen van het platteland wist Marcos zijn meerderheid te behouden. Maar ook binnen de regeringspartij gingen stemmen op voor een gematigder beleid. Marcos bleef evenwel zijn politiek van repressie volhouden.

Op de eerste verjaardag van de moord op Aquino eisten meer dan een mln. mensen bij een demonstratie in Manila, dat de moord nu eindelijk eens opgelost zou worden. Uiteindelijk kwam in okt. 1984 het eindrapport van de commissie-Agrava, die de schuld bij de militairen legde. De commissie was echter verdeeld over hoe hoog in de militaire hiërarchie de werkelijke schuldige gezocht moest worden. Marcos zag zich genoodzaakt stafchef F.Ver, een nauw familielid en aanhanger van zijn vrouw, te ontslaan. Volgens de oppositie kon Ver de aanslag onmogelijk beraamd hebben zonder op z’n minst het medeweten van Marcos.

In de loop van 1984 breidde het gewapende verzet zijn actie sterk uit. Eind 1984 had dit guerrillaleger een sterkte van ca. 20000 man, maar die waren slechts voor een deel bewapend. De guerrillastrijders ontvangen nl. geen buitenlandse steun en kunnen dus nauwelijks wapens kopen. Desondanks beginnen zij volgens een Amerikaans rapport een serieuze bedreiging te vormen voor het bewind van Marcos.