Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Elektriciteit

betekenis & definitie

v., een vorm van energie.

(e) De tien lidstaten van de EG produceerden 1203,6 TWh elektriciteit in 1982. Dat was amper een halve TWh (500 mln. GWh) meer dan in 1981. Die geringe stijging weerspiegelt de stagnatie van het elektriciteitsverbruik die sedert het begin van de jaren tachtig optrad. Dat was vooral het gevolg van de daling van het hoogspanningsverbruik. De grote industriële elektriciteitsverbruikers, zoals de chemische industrie, de non-ferrosector en de staalsector, verbruikten als gevolg van de geringere economische activiteit minder stroom.

Al eerder was een tragere verbruiksgroei van laagspanning opgetreden. In de periode 1964-73 steeg het elektriciteitsverbruik in de EG-landen jaarlijks met gemiddeld 6,8 %. Vanaf 1974, na de eerste sterke stijging van de olieprijzen, vertraagde die groei. Over de periode van 1974-81 bereikte de gemiddelde jaarlijkse stijging van het verbruik nog maar 2,6 %.

Het produktiepatroon van de elektriciteitssector onderging in de periode 1973-82 vrij grondige wijzigingen. Twee ontwikkelingen speelden daarbij een rol: de bouw van kerncentrales en de overschakeling van vloeibare naar vaste brandstoffen (steenkool, bruinkool) in de thermische centrales. In 1973 werd in de EG 31 % van de elektriciteit op basis van olieprodukten opgewekt. In België, Denemarken, Ierland en Italië bedroeg dat aandeel zelfs meer dan 50 %. In 1982 was het aandeel van de vloeibare brandstoffen tot 18,4 % teruggelopen. In dezelfde periode steeg het verbruik van steenkool van 39,1 % naar 42,4 %.

Het aandeel van de kernenergie nam in die tien jaar toe van 5,6 % tot 18,8 % van de totale elektriciteitsproduktie. Het inmiddels ook duurder geworden aardgas werd eveneens in mindere mate als brandstof toegepast. Het aardgasaandeel daalde van 10,4 % in 1973 tot 6,4 % in 1982. De wereldelektriciteitsproduktie bedroeg in 1980 ca. 8000 mrd. kWh. Daarvan werd 69 % opgewekt door de verbranding van vaste, vloeibare of gasvormige brandstoffen, en 22,1 % was van hydro-elektrische oorsprong. Kernenergie leverde dat jaar 8,5 % van de wereldproduktie. De geothermische centrales brachten 0,15 % van de elektriciteit voort.