Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Denemarken

betekenis & definitie

Kongeriget Danmark), constitutioneel parlementair koninkrijk in Noord-Europa, 43 073 km2, 5,12 mln. inw., hoofdstad: Kopenhagen.

ECONOMIE

De bevolking van Denemarken nam de laatste jaren slechts in geringe mate toe als gevolg van een steeds maar dalend geboortencijfer. In 1981 had het land zelfs een negatieve bevolkingsgroei: het geboortencijfer bedroeg toen 10,4 ‰ en het sterftecijfer 11 ‰. Ook de beroepsbevolking nam sinds 1979 in aantal af: in 1979 bedroeg die nog 2 456 600 personen, tegenover 2 399 400 personen in 1981. De verdeling daarvan per sector is als volgt: 8 % in de landbouw, 27 % in de industrie en 65 % in de handel en diensten.

De agrarische activiteiten nemen 2 897 000 ha in beslag. De akkerbouw neemt hiervan 91,5 % in. De belangrijkste produkten van de Deense akkerbouw waren in 1981 tarwe (835000 t), rogge (208 000 t), gerst (6 044 000 t), haver (17 500 t), suikerbieten (9 433 000 t) en aardappelen (1 052 000 t).

Het belangrijkste deel van de agrarische export (31 % van de totale export) komt uit de sector veeteelt. De veestapel van Denemarken telde in 1982 2 933 000 koeien, waarvan ruim 1 mln. melkkoeien en 9 856 000 varkens. Dit vee zorgt jaarlijks voor een produktie van 5 mln. t melk, 120 000 t boter, 240 000 t kaas, 1 mln. t varkensvlees en 250 000 t rundvlees.

De industrie is voornamelijk geconcentreerd in en om Kopenhagen. Sinds de oliecrisis van 1973 werd Denemarken geconfronteerd met een toenemende staatsschuld. Het deel van het continentale plat dat aan Denemarken is toegewezen, produceerde vooralsnog te weinig aardolie en aardgas. In totaal leverde de Noordzee-produktie in 1980 Denemarken een hoeveelheid van 350 000 t aardolie, terwijl de binnenlandse behoefte 14,8 mln. t bedraagt. Tot nu toe leverde de Noordzee-exploitatie nog geen substantiële hoeveelheden aardgas. In 1990 verwacht men ca. 30 % van de totale energiebehoefte uit eigen bronnen te kunnen dekken.

In sept. 1980 werd in Zuid-Jutland aardolie in exploiteerbare hoeveelheid aangeboord. De Deense economie is voor 98,7 % van energie afhankelijk. Te vrezen valt dat de Denen in de nabije toekomst nog meer van hun hoge welvaart zullen moeten inleveren in ruil voor een (onzekere) economische groei. Men concentreert zich daarom weer meer op de traditionele bronnen van de Deense welvaart, nl. de landbouw en visserij, zodat in de toekomst van de Denen een hardere houding moet worden verwacht met betrekking tot de EG-besprekingen over het landbouw- en visserijbeleid.

CULTUUR

LITTERATUUR Gedurende de jaren vijftig en zestig bepaalde het modernisme in toenemende mate het karakter van de Deense litteratuur. In het midden van de jaren zestig bereikte het abstracte modernisme met de ‘systeem-lyriek’ zijn hoogtepunt. Het werk van de centrale figuren in deze stroming, nl. Per Højholt en Hans-Jørgen Nielsen (die één van de invloedrijkste litteraire persoonlijkheden van de daarop volgende jaren zou worden), vertoont verwantschap met het surrealisme, de concrete poëzie en het dadaïsme. Verder rekent men tot deze groep o.a. Per Kirkeby (die tevens internationaal bekend is als beeldend kunstenaar), Inger Christensen, Kirsten Thorup en Vagn Lundbye.

Tijdens een langdurige en felle discussie in 1965 over een nieuwe wetgeving op het gebied van de overheidssteun aan de kunsten, kwamen er o.a. reacties van de zijde van het publiek los op het experimentele karakter van het heersende modernisme. Vrijwel tegelijkertijd tekende zich in het proza een hernieuwde interesse af voor de realistische romanlitteratuur, als reactie op het modernisme. Dit neorealisme bracht een aantal populaire en produktieve auteurs voort zoals: Anders Bodelsen, Christian Kampmann en Henrik Stangerup. Na 1968 namen het maatschappelijk engagement en de litteraire polarisatie toe. Dit gold niet alleen voor de auteurs die aanvankelijk modernistisch werk schreven, maar evenzeer voor de debutanten, onder wie zich een aantal proletarische schrijvers bevonden. Tegen het eind van de jaren zeventig had zich een duidelijke stroming van proletarisch-realisten uitgekristalliseerd met o.a.

Age Hansen-Folehaven, Ditte Cederstrand, Bent Vinn Nielsen, Dagmar Andreasen en Grete Stenbæk Jensen. Parallel hieraan ontstond een documentaristische litteratuur, zowel in de vorm van actuele sociale reportage als een meer fictioneel, historisch-documentarisme, zoals bij Thorkild Hansen. Minder documentair, maar wèl sterk historisch geïnspireerd is het werk van de jongere Ebbe Klpvedal Reich.

Tegen de achtergrond van maatschappelijke veranderingen, het meer realistische litteraire klimaat en het werk van voorvechtsters als Elsa Gress, ontwikkelde zich in de jaren zeventig een zich steeds duidelijker manifesterende vrouwenlitteratuur, met naast de polemische Suzanne Brogger, ook Vita Andersen, Jette Drewsen, Inge Eriksen, Herdis Mollehave en de tevens als grafica succesvolle Dea Trier Mprch. Tot deze stroming worden ook Dorrit Willumsen en Kirsten Thorup gerekend die al eerder debuteerden. Beiden behoren tot de belangrijkste schrijfsters van de laatste jaren.

In de post-modernistische litteratuur van de jaren zeventig bleef een constante stroom van kritisch-experimenteel werk bestaan. Bij enkelen is er een aanwijsbare band met de popcultuur, zoals bij Dan Turèll en Rolf Gjedsted, terwijl auteurs als Svend Åge Madsen, Per Åge Brandt en Henrik Bjelke een meer tekst-theoretische litteratuur vertegenwoordigen. Minder abstract en directer qua stijl zijn dichters als Kristen Bjørnkjær, Marianne Larsen, Sten Kaalø en Henrik Nordbrandt. Eind jaren zeventig tendeert een aantal al gevestigde auteurs naar het schrijven van sterk autobiografische romans; deze tendens wordt wel de bekentenis-litteratuur genoemd. In de lyriek komt dit tot uitdrukking bij o.a. Keld Beiert, Kristen Bjørnkjær en Peter Poulsen. Tot hun thema’s behoren vaak de intermenselijke relaties en de jaloezie.

Onder de nieuwste lichting in de Deense litteratuur vallen de romans van Ib Michael en Finn Abrahamowitz op. Ook lijkt de lyriek in de jaren tachtig nieuwe impulsen te krijgen van vrij nihilistisch schrijvende dichters als het hechte trio Asger Schnack, Klaus Høeck en F.P.Jac (pseud. van Flemming Preben Jacobsen), maar ook van b.v. Henrik S.Holck, Michael Strunge, Bo Green Jensen, Synne Rifbjerg en Henning Fleischer. Allen zijn jonge dichters die veelal zowel maatschappelijke als persoonlijke crisisverschijnselen tot hun centrale thema’s hebben gemaakt.

POLITIEK

Toen de drie kleine partijen (Centrum-Democraten, Christelijke Volkspartij en Radicale Liberalen) in nov. 1981 weigerden het crisisbeleid van de regering nog langer te steunen, bleef de sociaal-democratische premier Jörgensen niets anders over dan verkiezingen uit te schrijven. Die hadden plaats op 8.12.1981. Zij kostten de regeringspartij tien zetels, wat haar niet belette verreweg de sterkste formatie te blijven. De tegen EG en NAVO gekante Socialistische Volkspartij en de Centrum-Democraten waren de winnaars. Jørgensen diende daags daarop het ontslag van zijn regering in, maar hij kreeg onmiddellijk een nieuwe formatieopdracht van koningin Margaretha. Hij stelde opnieuw een sociaal-democratisch minderheidskabinet samen.

Bij de koersaanpassingen binnen het Europese Monetaire Systeem van 1982 werd ook de Deense kroon gedevalueerd, de eerste maal met 3 % en de tweede maal met 4,25 % ten opzichte van de Duitse mark en de Ned. gulden.

Het nieuwe kabinet was geen lang leven beschoren. Hij struikelde over de bikkelharde ontwerp-begroting voor 1983 en nam ontslag op 3.9.1982. De leider van de Conservatieve Partij, Poul Schlüter, werd de nieuwe formateur. Hij vormde een minderheidsregering waarin, naast de Conservatieve Partij, ook de Venstre, de Centrum-Democraten en de Christelijke Volkspartij zitting hadden. De liberaal Uffe Ellermann-Jensen kreeg de portefeuille van Buitenlandse Zaken. Schlüter was de eerste conservatieve premier in Denemarken sinds 1901.

Zijn bezuinigingsprogramma haalde in okt. 1982 in het parlement een geringe meerderheid. In het overleg met de EG-partners stemde Denemarken na lange tijd uiteindelijk toch in met een visserijakkoord (jan. 1983).

In datzelfde jaar verklaarde het Deense parlement zich tegen de plaatsing van nieuwe kernraketten zolang het Russisch-Amerikaanse overleg daarover in Genève zou voortduren; in dit overleg zou voorts rekening moeten worden gehouden met de Britse en Franse kernwapens. Het Deense standpunt week daarmee duidelijk af van dat van de meeste andere NAVO-landen. De Deense (minderheidsjregering verzette zich tegen deze opvatting maar trad niet af, ook niet toen een sociaal-democratische motie waarbij de regering werd gevraagd stelling te nemen tegen het plaatsen van kernraketten, op 1.12.1983 in het parlement werd aanvaard.

Het debat over de begroting voor 1984 werd de regering-Schlüter fataal. De ontwerp-begroting omvatte o.a. een verlaging van bepaalde werkloosheidsuitkeringen (ruim 10 % van de Denen was werkloos), verhoging van de ziekenfondspremies en verhoging van de posttarieven. Op 15.12.1983 werd de begroting verworpen. De sociaaldemocraten eisten o.a. meer geld voor de bestrijding van de werkloosheid, de Vooruitgangspartij eiste op het laatste moment aanzienlijke extra bezuinigingen. Op 10 jan. 1984 vonden nieuwe verkiezingen plaats. De conservatieven, die de belangrijkste regeringspartij waren geweest, boekten een grote overwinning (van 26 naar 42 zetels).

De sociaal-democraten leden een kleine nederlaag (van 59 naar 57 zetels), maar bleven veruit de grootste partij. De Vooruitgangspartij, waarvan de geruchtmakende leider Mogens Glistrup in juni 1983 wegens belastingfraude tot drie jaar gevangenisstraf was veroordeeld, kreeg zware klappen (van 16 naar zes zetels). De conservatieve premier Schlütter vormde op 11 jan. een nieuw kabinet. Op 23 febr. werd de omstreden begroting voor 1984 door het parlement in licht gewijzigde vorm aanvaard, waarbij de sociaal-democraten zich van stemming onthielden. Schlüters inleveringsbeleid begon in 1984 vruchten af te werpen, waarbij de Deense regering ook profiteerde van de internationale heropleving. Het begrotingstekort daalde in 1984 verder van 60 naar minder dan 50 mrd. kronen, terwijl het geheel van de overheidsuitgaven nog slechts 5,5 % van het BNP bedroeg (8,8 % in 1983).

De inflatie daalde van 8 % naar 5,5 % en de hoge rentevoet ging spectaculair naar beneden, terwijl de investeringen in volume toenamen. Tegenvallers bleven de hoge werkloosheid en de negatieve handelsbalans.

Denemarken manifesteerde bij de Europese-Parlementsverkiezingen in juni 1984 overigens ook opnieuw zijn matig enthousiasme over de EG. Het waren vooral de anti-EG-partijen, die bij een zeer lage opkomst (47 %) goed scoorden.

Op het Deense eiland Groenland, dat sinds 1979 zelfbestuur kent, vonden op 12.4.1983 eveneens nieuwe verkiezingen plaats. De oppositionele Atassut-partij won weliswaar aanzienlijk meer dan de regerende sociaal-democratische Siumut, maar Siumut kon blijven regeren dank zij de steun van de links-nationalistische Inuit Ataqatigiit-partij. Deze laatste verzet zich o.a. tegen de aanwezigheid van de Amerikaanse bases op het eiland. In 1984 kwam het tot een regeringscrisis. Bij de daaropvolgende verkiezingen werd de anti-EG-tendens nog versterkt, zodat het eiland zich op 1.1.1985 terugtrok uit de EG.