Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Colombia

betekenis & definitie

(República de Colombia), republiek in het noordwesten van Zuid-Amerika, 1138914 km2, ca. 27,7 mln. inw. Hoofdstad: Bogoté.

ECONOMIE

In 1982 was 25,7 % van de beroepsbevolking in de landbouw werkzaam. Ca. 5 % van het cultuurland is in gebruik als akkerland. De belangrijkste akkerbouwprodukten waren in 1982 suikerriet (26,8 mln. t), aardappelen (2,0 mln. t), rijst (2,1 mln. t), bananen (1,3 mln. t) en koffie (840000 t). Het grootste deel van de oppervlakte aan cultuurland wordt in beslag genomen door de extensieve veeteelt (33,6 mln. ha). De veestapel van Colombia telt 24,5 mln. runderen, 2,8 mln. schapen, 2,2 mln. varkens en 1,7 mln. paarden. Aan fossiele brandstoffen produceert de mijnbouw per jaar 5,8 mln. t aardolie, 3,8 mln. t steenkool en 2,7 mrd. m3 aardgas.

De economische situatie vertoonde, na de gemiddelde groei van 5,5 % van het BNP in de jaren zeventig, tekenen van verzwakking. In de eerste helft van de jaren tachtig daalde de economische groei tot ca. 4 %, bij een inflatie van enkele tientallen procenten. De inkomsten uit de drugproduktie overtroffen die van de koffie en wierpen het probleem van de legalisatie of de repressie op. De grote drughandelaars probeerden overigens hun grote winsten in het land zelf te beleggen en aldus hun kapitaal ‘wit’ te maken. De industriëlen uit de stagnerende textiel- en metaalsector, die in aug. 1981 de Frente Patronal hadden gevormd, drongen aan op goedkoper krediet bij de regering, die volgens hen te veel belegde in grote infrastructurele werken en in de energievoorziening en aldus de concurrentiepositie van buitenlandse firma’s bevorderde. Dank zij een grote deviezenvoorraad en een beperkte buitenlandse schuld van $ 8 mrd. in 1982 kon het land gemakkelijker leningen van internationale organisaties verkrijgen, o.a. in okt. 1981 voor een investeringsprogramma van S 19 mrd., gespreid over vier jaar.

CULTUUR

LITTERATUUR zie Zuid-Amerika, CULTUUR

POLITIEK

Colombia kwam onder de in 1978 gekozen president Julio César Turbay Ayala nog meer in de greep van het geweld, waarbij linkse revolutionairen, paramilitaire organisaties en onderwereld met elkaar rivaliseerden op het punt van aanslagen en ontvoeringen. De amnestievoorstellen van de president in juli 1980 en mrt. 1981, die weliswaar politieke moord en ontvoering uitsloten, werden verworpen door de linkse guerrillagroepen FARC (Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia), EPL (Ejército Popular de Liberación), ELN (Ejército de Liberación Nacional) en de M19-beweging. Vooral deze laatste groepering onder leiding van Jaime Bateman Cayón liet van zich horen in de stadsguerrilla en versterkte haar posities in het Amazonedepartement Caqueta. Zij ontving blijkbaar steun uit Cuba en daarom verbrak Colombia op 24.3.1981 zijn betrekkingen met dit land. Toen eind 1981 de dochter van een leidende figuur uit de drugonderwereld ontvoerd werd, financierde dit milieu de oprichting van de terreurorganisatie MAS (Muerte a los Sequestradores), die weldra linkse leiders maar ook hun pleitbezorgers meedogenloos uitmoordde. Wegens doodsbedreigingen zocht de schrijver Gabriel Garcla Marquez, die in 1982 de Nobelprijs voor litteratuur kreeg, asiel in Mexico.

Ten gevolge van de verdeeldheid binnen de grootste politieke partij, de liberalen, won Belisario Betancur Cuartas, een sociaal-christelijk jurist die bindingen had met de katholieke hiërarchie, de presidentsverkiezingen van mei 1982. Hij was voor de derde keer kandidaat van de Partido Conservador.

Op 7.8.1982 begon hij zijn ambtstermijn met een regering die zoals gebruikelijk samengesteld was uit liberalen en conservatieven. In tegenstelling tot zijn voorganger erkende hij de Argentijnse soevereiniteit over de Falkland Eilanden en zocht hij toenadering tot de niet-gebonden landen. Hoewel de staat van beleg op 20.6.1982 was opgeheven, ijverde Betancur voor een nationale verzoening door een nieuwe amnestiewet, die na voortdurend geweld op 20 nov. werd uitgevaardigd. Die bood meer mogelijkheden voor de integratie van de guerrillastrijders in het politieke en zelfs het parlementaire leven, zoals dat ook in Venezuela gebeurd was. De FARC en een gedeelte van de M19-beweging gingen daar in 1984 uiteindelijk op in, maar de andere clandestiene bewegingen wezen het aanbod af. In nov. 1983 escaleerde een nieuwe golf van geweld in de ontvoering van Jaime Betancur, de broer van de president, die pas na tussenkomst van Fidel Castro weer vrijgelaten werd.

De president bewees ook dat het hem ernst was met de bestrijding van de corruptie door de nationalisatie van de bij schandalen betrokken Banco del Estado (8.10.1982) en de arrestatie van de betrokkenen. Desondanks begon Betancurs verzoeningsbeleid in de loop van 1984 vruchten af te werpen. In april werd het staakt-het-vuren overeengekomen met de FARC, en in aug. met de M-19 en het EPL. De uitvoering ervan ging echter met aanzienlijke moeilijkheden gepaard. Vooral in het leger was er verzet. M-19-leider Toledo Plata werd op provocerende wijze vermoord, maar zelfs dat kon het proces van verzoening niet tegenhouden.

Betancur zette wél zijn offensief voort tegen de cocaïne-industrie. Op 30.4.1984 werd minister van Justitie Rodrigo Lara Bonilla, die in deze campagne een zeer belangrijke rol speelde, vermoord. Daarop werd in het hele land de staat van beleg afgekondigd en werden er nieuwe decreten ter beperking van de drughandel uitgevaardigd.