Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Caribisch gebied

betekenis & definitie

gebied in en rond de Caribische Zee.

LETTERKUNDE

De Caribische letterkunde wordt vooral bepaald door de historische en sociale achtergronden van de schrijvers. De op Afrika georiënteerden zijn dan ook afstammelingen van Afrikanen (slavernij); de autochtone bevolking, de Amerindianen, is bijkans verdwenen; verder zijn er nog de mensen uit India die overgebracht zijn als plantagearbeider.

ENGELSTALIG. George Lamming uit Barbados gaf blijk van zijn Afrikaanse achtergrond in zijn autobiografische romans. Later toonde hij zich begaan met het lot van zijn landgenoten in ballingschap in Groot-Brittannië (The emigrants, 1971) en verwoordde hij indringend en zeer persoonlijk de wreedheden van slavernij en kolonialisme (Natives of my person, 1972). Naast Lamming en Samuel Selvon is niemand produktiever en meer bekend dan de Trinidadse schrijver Vidiadhar Naipaul, die van Indiase afkomst is. Door critici wordt hij vaak hemelhoog geprezen om zijn oeuvre, vakmanschap en humor, door anderen wordt hij verguisd om zijn ideeën, waarin zij rassenwaan denken te bespeuren. Voor zijn In a free state (1971) kreeg hij de Bookerprijs.

In tegenstelling tot Naipaul is Selvon (ook van Indiase afkomst en ook uit Trinidad) heel duidelijk gecreoliseerd en ondergedompeld in zijn Westindiër-zijn. Hij schreef juweeltjes van verhalen over zijn landgenoten in Engeland, hun lief en leed, met deernis en humor. Hij wordt vaak de schrijver van de ‘peasant’-levenswijze genoemd. Wilson Harris uit Guyana fungeert als litterator, mythologist en exegeet binnen de Caribische litteraire traditie. Edgar Mittelholzer uit Guyana kreeg bekendheid door zijn kritische romans, met als centrale thema's kolonialisme en rassenvermenging. Als dichters trokken vooral aandacht Derek Walcott met A far cry from Africa en Edward Braithwaite met zijn Rights of passage (1967), terwijl Joan Bennet met haar in Jamaicaans dialect geschreven gedichten, Jamaica labrish (1966), aandacht vestigde op het Jamaicaans Engels.

Het kind als motief en als bron van onschuld en ervaring, als instrument ook om structuren en gewelddadigheid bloot te leggen, kwam aan bod in Geoffrey Draytons Christopher (1959) en in Ian McDonalds The humming-bird tree (1969). Roger Mais gaf gestalte aan de rastafarians als cult-beweging in zijn Brother Mais (1954). C.R.L.James is met zijn klassiek geworden The black jacobins (1963) nog altijd boeiend en actueel. Jean Rhys werd bekend door o.a. Wide Sargossa Sea (1966), Salkey om zijn Anancy’s score (1973).

In de jaren vijftig en zestig was Londen het centrum voor de schrijvers van de Westindische eilanden. Dat beeld is veranderd. Lamming is teruggegaan naar Barbados, Selvon woont in Canada, Salkey doorgaans in de VS en Mittelholzer pleegde zelfmoord. Was in de jaren vijftig Afrika voor sommigen nog belangrijk bij het zoeken naar hun identiteit en Engeland nog de spil waar alles om draaide, in de jaren tachtig zijn de ‘little Englanders’, litterair gezien, heel duidelijk volwassen geworden. [V.A.February]

LITT. L.James, The islands in between. Essays on West Indian literature (1968); K.Ramchand, The West Indian novel and its background (1970); W.Walsh, Commonwealth literature (1973); M.Thorpe, V.S.Naipaul (1976).

FRANSTALIG. Men kan tegenwoordig spreken van een keerpunt in de ontwikkeling van de Franstalige Caribische letterkunde. Er worden nieuwe antwoorden geformuleerd op de vragen die door de négritude en de indigenistische school werden gesteld. De Haitiaanse schrijver René Depestre kritiseert het door Léon Senghor vertegenwoordigde ideaal en verwijt hem van de zwarte mens een mythe te hebben gemaakt. De zaak van diens bevrijding werd verraden doordat de zwarte waarden ondergeschikt werden gemaakt aan het Europese ideaal van een universele cultuur. Voor-de oude droom van de terugkeer naar Afrika is dan geen plaats meer en de nadruk ligt dan op gehechtheid aan het Caribisch Gebied.

Vanuit dit standpunt wordt de dialoog met Afrika verder gevoerd, zoals bij Maryse Condé (Guadeloupe), Simone Schwarz-Bart (Guadeloupe) en Édouard Glissant (Martinique). De laatste twee grijpen daarbij vooral terug naar populaire volkstradities en creoolse sprookjes en zien de Antilliaanse identiteit in deze tijd van modernisering bedreigd, wat een vervreemding tegenover de eigen maatschappij ten gevolge heeft. Zij hebben daarop wel kritiek, maar tonen in hun werk een pessimistische tendens, alsof zij iedere hoop op beëindiging van de koloniale situatie hebben laten varen.

Door de politieke repressie ontstond er in het litteraire leven in Haiti een stagnatie, die pas in de jaren zeventig voorbij was. Sindsdien publiceert in Le Petit Samedi Soir de jonge avantgarde. Zij stelt zich ten doel de betekenis en de rol van de Franse taal in Haiti te analyseren. Het werk van Frank Étienne getuigt van een tot aan de uiterste grens doorgevoerde demontage van de taal. De publikatie van zijn in het creools geschreven roman Dézafi is de belangrijkste litteraire gebeurtenis van de laatste tijd. In ballingschap proberen de auteurs de herinnering aan Haiti levendig te houden.

Anthony Phelps, Georges Étienne, Émile Ollivier en de bijdragen in Collectif Paroles (Canada) getuigen niet alleen van een kritische politieke houding, maar ook van heimwee. Ze vertonen de tactiek van een ‘overlevingspoëzie’ die men in bijna alle teksten van schrijvers-in-ballingschap terugvindt. [I.Phaf]

LITT. J.Corzani, La littérature des Antilles Guyane française (1978); E.Glissant, Le discours Antillais (1981).