Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Canada

betekenis & definitie

(The Dominion of Canada), staat in Noord-Amerika ten noorden van de VS, 10 min. km2, 24,21 mln. inw. Hoofdstad: Ottawa.

CULTUUR

LITTERATUUR. De Canadese letterkunde viel ook in de tweede helft van de 20e eeuw uiteen in een Frans- en een Engelstalig gedeelte. Een opvallend aspect was echter de toenadering die er tussen deze twee litteraire werelden ontstond. Er verschenen vooral veel Engelse vertalingen van de Franstalige poëzie. Voorbeelden hiervan waren Miron

(1976) van Roland Giguere, Fugitive (1978) en Nights in the underground (1979) van Marie-Claire Blais.

In de tweede helft van de jaren zeventig leek de Franstalige Canadese letterkunde (of québecoise) haar etiket van ‘marginale litteratuur’ van zich af te schudden. Binnen de gehele Franstalige litteratuur had zij inmiddels een royale plaats ingenomen. Dit feit werd nadrukkelijk onderstreept toen een aantal Canadezen belangrijke letterkundige prijzen wonnen. Zo ontving Anne Hébert in 1982 de Prix Femina voor haar roman Les fous de Bassan, en werd de Prix David aan Blais voor haar gehele oeuvre, waaronder Une liaison parisienne (1976) en Visions d’Ana (1982), toegekend. Opvallend was dat het verhalende proza, en m.n. de roman, zich sneller ontwikkelde dan de poëzie. De jonge generatie schrijvers, waartoe men o.a.

Marie LeTellier en Victor-Lévy Beaulieu rekent, nam het dagelijkse leven van de gewone man onder de loep. Dit thema bleek ook centraal te hebben gestaan bij de inmiddels gevestigde auteurs, maar deze hadden dit type werk nog niet eerder gepubliceerd. Een voorbeeld hiervan was Gérard Bessette, die La commensale al in 1960 had geschreven, maar deze roman pas in 1975 uitgaf. In het verlengde hiervan kan de golf van uitgaven van vroeg 20e-eeuwse boeken worden beschouwd, die plotseling de boekenmarkt overspoelde.

Tot de grote dichters behoorden Gaston Miron, Jacques Brault, Rina Lasnier, Jean-Guy Pilon en Gatien Lapointe. Ook Paul-Marie Lapointe deed van zich spreken. Hij won in 1976 de International Poetry Forum Prize voor zijn gehele werk. Tevens werd een gedeelte hiervan in het Engels vertaald en gepubliceerd onder de titel The terror o snows.

Op het gebied van het toneel was m.n. Marcel Dubé actief. Diens werk werd ook in Parijs met enthousiasme ontvangen.

De Engelstalige Canadese letterkunde maakte een bloeitijd door. Dit bleek o.a. uit de grote stroom publikaties en het feit dat vele auteurs met voor hen nieuwe genres experimenteerden. Daarbij zochten zij het niet in vernieuwing van dat genre, maar eerder in de groei van hun eigen litterair proces.

Poëzie en roman domineerden de moderne Canadese litteratuur. Opmerkelijk was de roman Under the volcano (1947), van de in Canada woonachtige Engelsman Malcolm Lowry. (Dit werk werd in 1984 verfilmd door John Huston.) Ook de moraliserende novellen van Morley Callaghan, b.v. Close to the sun again (1977), en de debuutromans van Sinclair Ross en W.O.Mitchell trokken de aandacht. De romans van Hugh MacLennan werden gekenmerkt door klassiek-mythologische patronen (Each man’s son, 1951; Voices in time, 1980). Robertson Davies liet zijn satires op het Canadese provincialisme volgen door de genuanceerde sociale ontleding in de Deptford-trilogie (1970-75). Hij was tevens werkzaam als dramaturg en criticus. De romans van Brian Moore stelden realiteit en identiteit steeds vaker ter discussie (The great victorian collection, 1975). De satirische kijk op een materialistische Canadese maatschappij en het joodse ghettoleven van Mordecai Richler kwam tot uiting in zijn romans als Saint Urbain’s horseman (1971) en Joshua then and now (1980).

Het vermelden waard zijn Norman Levine, Robert Kroetsch, de korte verhalen van Alice Munro, Margaret Laurence en David Godfrey. De complexe romans van de menist Rudy Wiebe, zoals The temptations of big bear (1973), beklemtoonden integriteit en geloof. Margaret Atwood schreef behalve poëzie verhalen als Surfacing (1972).

Na de modernistische, cosmopolitische poëzie van A.J.M.Smith (1902-80), F.R.Scott en A.M.Klein (1909—72) kwamen progressieve dichters als Louis Dudek, Irving Layton en Raymond Souster naar voren. Canada’s grootste dichter is E.J.Pratt (1883—1964), de meester van het verhalende gedicht. Naast het sociaal betrokken en taalintensieve werk van Early Birney en de imagistische poëzie van P.K.Page zijn ook belangrijk: Ralph Gustafson, James Reaney, Anne Wilkinson (1910-61), Margaret Avison, Miriam Waddington en John Glassco. Alfred Purdy dichtte vaak vanuit een realistisch, historisch perspectief (Poems for all the Annettes, 1962; The cariboo horses, 1965). Dichter-criticus Robin Skelton putte uit de Europese en klassieke culturen, terwijl de poëzie van Eli Mandei wortelde in het mythische en onderbewuste (An idiot joy, 1967). Tot de jongere generatie dichters behoren George Bowering, de zanger Leonard Cohen, Daryl Hine, Alden Nowlan en Gwendolyn MacEwen. In het werk van Michael Ondaatje domineerde het buitengewone en groteske (The left-handed poems: Collected works of Billy the Kid, 1970). [R.Duyck]

FILM. Sinds de jaren zestig ontstond in Canada een interessante speelfilmproduktie. Vooral Franstalige filmers, die trouwens ⅔ van de totale produktie voor hun rekening namen, kwamen onder invloed van de cinéma direct. Zij maakten een reeks documentair en sociaal getinte fiction-films, die een trouw beeld gaven van de Canadese samenleving. Filmers als Pierre Perrault, Michel Brault, Gilles Groulx, Dennis Arcand en Gilles Carle hadden spoedig internationale bekendheid.

Aan Engelstalige zijde verwierf vooral de door John Grierson gestichte National Film Board of Canada beroemdheid met korte films en animatiewerken van o.a. Norman McLaren, terwijl zij later ook speelfilms produceerde. Vooral Don Owen en Allan King vielen op met films die eveneens onder invloed stonden van de typisch Canadese cinéma direct.

In de tweede helft van de jaren zeventig volgde een zware crisis, vooral aan Franstalige zijde. Ten slotte viel er echter toch weer een lichte opleving te bespeuren met o.a . L’arrache-coeur (1978) van Mireille Dansereau, Les voleurs de job (1979) van Tahani Kachid, Les grands enfants (1980) van Paul Tana, Les beaux souvenirs (1980) van Francis Mankiewicz, de populaire familiekroniek Les Plouffes (1981) van Gilles Calre, Les fleurs sauvages (1982) van Jean-Pierre Lefebvre.

Aan Engelstalige zijde werden vooral bijzonder commercieel bedoelde films geproduceerd, zoals de knappe maar sadistische griezelfilm Scanners (1980) van David Cronenberg en de uitgesproken smakeloze film Porky’s (1981) van Bob Clark. Vaak werden buitenlandse regisseurs en vedetten aangetrokken, zoals voor de uitstekende film Atlantic City (1980) van Louis Malle, de thriller Phobia (1981) van John Huston, de western Out of the blue (1980) van Dennis Hopper en de thriller Ticket to heaven (1981) van Ralph Thomas. In 1982 waren The grey fox van Phillip Borsos en Melanie van Rex Bromfield opmerkelijke films. Van een specifiek Canadese film, zoals J.A.Martin Photographe (1977) van Jean Beaudin, waarin het Quebec van de 19e eeuw wordt opgeroepen, is echter maar weinig sprake meer.

POLITIEK

Onmiddellijk na het referendum over de status van de prov. Quebec op 20.5.1980 werd door de federale regering een proces op gang gebracht dat moest leiden tot een vernieuwd federalisme. Ter vervanging van de uit 1867 daterende British North America Act (BNA Act), die de uiteindelijke bevoegdheid over grondwettelijke zaken aan het Britse parlement gaf, stelde Trudeau een ontwerp van nieuwe grondwet op. Deze grondwet zou o.a. voorzien in een handvest van fundamentele rechten van de mens, een vergroting van de federale economische macht en institutionele veranderingen, zoals een hervormd Hoger Gerechtshof. Ter gelegenheid van een bezoek aan Londen op 23 juni ondervond Trudeau van Britse zijde geen verzet tegen het overhevelen van de bevoegdheden. De eerste-ministers van de provincies, die van 8—13 sept. in Ottawa met Trudeau over de grondwet vergaderden, verzetten zich echter tegen de voorgestelde versterking van het federale gezag.

Een goed jaar later, op 5.11.1981, werd een compromis bereikt. Het voorzag in de ‘vervaderlandsing’ van de BNA Act en in een amenderingsprocedure gebaseerd op de goedkeuring van het Canadese parlement en twee derde van de provincies, die samen meer dan de helft van de bevolking dienen te vertegenwoordigen. Quebec, als enige provincie, verwierp deze overeenkomst. Op 2.12.1981 werd ze echter door de volksvertegenwoordiging met 246 tegen 24 stemmen goedgekeurd. Op 17.4.1982 werd de proclamatie van de nieuwe grondwet door de Britse koningin Elisabeth plechtig ondertekend.

Op het gebied van de buitenlandse politiek werden de jaren 1980-82 gekenmerkt door spanningen met de VS omtrent de quota’s van de visserij-aandelen in de gemeenschappelijke Atlantische kustwateren, het strikter naleven van de bestaande normen met betrekking tot de luchtvervuiling en Canada’s nationalistische energie- en investeringsbeleid. Trudeaus regering stelde nl. ten doel Canada’s controle over zijn olie- en gasindustrie op te voeren tot 50 % in 1990.

De belangrijkste gebeurtenis in 1981 op het gebied van de buitenlandse politiek was de economische topconferentie van 20-21 juli te Ottawa. Trudeau zorgde ervoor dat aan de Noord-Zuidproblematiek voldoende aandacht kreeg. Het resultaat was een voorlopige overeenkomst om de mogelijkheid te onderzoeken tot het houden van globale onderhandelingen in dit verband. Trudeaus inspanningen werden later gehonoreerd toen hij in okt. op de Internationale Topontmoeting voor Samenwerking en Ontwikkeling in Cancún in Mexico het medevoorzitterschap kreeg aangeboden. In het verlengde daarvan lanceerde Trudeau een nieuw vredesinitiatief. Tussen okt. 1983 en febr. 1984 bereisde hij een groot aantal hoofdsteden over de hele wereld om steun te vragen voor een plan dat o.a. een conferentie van de vijf grote kernmogendheden inhield. Zijn initiatief had echter geen tastbare resultaten.

Op 7.3.1982 kondigde de minister voor Visserijzaken aan dat het kabeljauwquotum voor vissers uit de EG in de Canadese wateren voor 1983 was verlaagd van 16 000 t tot 10 600 t. De minister stelde de landen van de EG zelfs een volledig vangstverbod in het vooruitzicht, tenzij Canada meer vis mocht uitvoeren naar de EG, zoals in 1982 was overeengekomen. Vooral de prov. Newfoundland, de armste van Canada en in grote mate afhankelijk van de visserij, heeft sterk aangedrongen op een verlaging van de EG-quota. Deze provincie is ook getroffen door de maatregel van de EG om vanaf 1.10.1983 voor twee jaar de invoer van zeehondenvellen te verbieden. De inmiddels door Ottawa aangekondigde stopzetting van de jacht op jonge zeehonden zal ook een stuk werkgelegenheid kosten in een gebied, waar een derde van de bevolking permanent werkloos is.

Niet in de laatste plaats uit teleurstelling over het gebrek aan succes van zijn ‘vredeskruistocht’ legde Trudeau in juni 1984 zijn premierschap neer. Hij werd opgevolgd door de vm. minister van Financiën John Turner. Deze schreef vervroegde verkiezingen uit, die plaatsvonden op 4.9.1984. Turners liberale partij leed echter een historische nederlaag en zag haar zetelaantal dalen van 147 tot 40. Grote overwinnaar was de Progressief-Conservatieve Partij, die sinds ca. een jaar werd geleid door Brian Mulroney.