Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

België

betekenis & definitie

(koninkrijk België), constitutionele monarchie in Noordwest-Europa, 30514 km2, 9848647 inw. Hoofdstad: Brussel.

ECONOMIE

Tegen het einde van 1982 diende zich een verbetering van de conjunctuur aan. De Nationale Bank van België (NBB) schreef deze gunstige ontwikkeling vooral toe aan een sterke stijging van de indicator van het conjunctuurklimaat in de handel, wellicht als gevolg van de vervroegde aankopen in het licht van de verhoging van een aantal BTW-tarieven per 1.1.1983. De groei van het BNP (in volume) was in 1979 en 1980 nog positief met resp. 1,9 % en 2,4 %. In 1981 werd de groeivoet negatief, met -1,2 %, en het jaar daarop bleef men, volgens ramingen, ook nog iets boven de streep met 0,7 %.

De beschouwde periode stond tevens in het teken van de (her)bewustwording van een aantal fundamentele onevenwichtigheden in de Belg. economie enerzijds en de geleidelijke uitvoering van een pakket herstelmaatregelen die de overheid vooral lanceerde in het kader van de bijzondere-machtenregeling in 1982 anderzijds. De goedkeuring van de Wet op de bijzondere machten (2.2.1982) zette het sein op groen voor een drietal pakketten maatregelen. Het eerste pakket, dat van 2.2.1982, hield een verlaging in van de BTW, in de bouwsector van 17 % naar 6 %, de afschaffing van de belasting op de meerwaarde van bouwgronden en een vestigingsaanmoediging voor de jonge zelfstandige. Op 21 febr. werd een tweede pakket maatregelen in werking gesteld. Dit pakket omvatte een (selectieve) prijzenstop en opschorting van de automatische loonindexering; dit alles in het verlengde van de devaluatie van de Belg. en Luxemburgse frank op diezelfde dag. Op 1 mrt. begon de regering een ‘globaal sociaal overleg’ over het tewerkstellingspact, het industrieel beleid, de sanering van de sociale zekerheid, de prijzenstop en de overheidshulp aan bedrijven in moeilijkheden.

De herstelmaatregelen lieten zich indelen naar een drietal grote zich voortslepende macro-economische problemen: de tekorten op de handelsbalans, de toenemende werkloosheid en de ontreddering van de overheidsfinanciën. In 1981 bedroeg het negatieve saldo van de handelsbalans 6,6 % van het BNP, naderde het gemiddelde aantal volledig werklozen de drempel van 10 % van de beroepsbevolking en bedroeg het netto te financieren saldo van de centrale overheid alleen 12,7 % van het BNP.

Handelsbalans. Het tekort op de handelsbalans vloeide voort uit het verlies aan concurrentiekracht van de industrie, m.n. de exportbedrijven, omdat zij vleugellam werden gemaakt door steeds toenemende produktiekosten. De reële verarming die hiervan normaal het gevolg is, werd tijdelijk versluierd door de voornamelijk van overheidswege gemanipuleerde transfers. Het fundamenteel scheefgroeien van de nationale economie was m.n. te wijten aan de relatief grote inkomensoverdrachten naar de gezinnen. De NBB schatte het aandeel van de gezinnen in het nationaal beschikbaar inkomen op 84,2 % in 1981 tegenover gemiddeld 76 % in de periode 1970—73. De ondernemingen daarentegen zagen hun aandeel gehalveerd, nl. een terugval tot 3,6 % in 1981 tegenover 7,7 % in de periode 1970—73. Voorts oefende de buitenlandse instabiliteit een ononderbroken druk uit op de Belg. frank. Dit gaf aanleiding tot hogere rentevoeten, die op hun beurt onder druk gezet werden door de behoeften van de schatkist om haar tekort te financieren.

De herstelmaatregelen volgden elkaar in 1982 in snel tempo op. Eind febr. 1983 telde men 192 belangrijke volmachtenbesluiten. Wat het handelsbalanstekort betreft, werd ervan uitgegaan dat het herstel van de concurrentiekracht kon worden bewerkstelligd door het aanpassen van het kostenpeil van de ondernemingen aan dat van de buitenlandse concurrenten. De maatregelen beoogden een effectieve loonmatiging door zowel het tijdelijk uitschakelen van de kosteneffecten van de loonindexering als een loonbevriezing. Eind 1980 was reeds een minimatigingswet goedgekeurd waardoor alle inkomens boven BF 35000 tussen 1.1.1981 en 15.2.1981 bevroren werden. Het thema ‘matigen en inleveren’ verdween in de volgende jaren niet meer uit de belangstelling.

Zo verscheen nog eind 1982 het KB nr. 180. Dat voerde een tweeledige loonmatiging in, enerzijds een tijdelijke wijziging van de regels betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en anderzijds het verbod voor elke loonsverhoging in welke vorm dan ook tijdens de periode 1.1.1983-31.12.1984.

Behalve tot loonmatiging werd ook tot devaluatie van de Belg. frank besloten. Op 21.2.1982 werd een eenzijdige devaluatie van 8,5 % afgekondigd, behalve ten opzichte van de Deense kroon, die zelf met 3 % devalueerde. Een gewone muntherschikking volgde op 12.6.1982 in het kader van een algemene aanpassing van de pariteiten binnen het Europees Monetair Systeem (EMS), toen de Duitse mark en de Ned. gulden met 4,25 % ten opzichte van de Belg. frank werden gerevalueerd en de Franse frank en de Italiaanse Ure resp. met 5,75 en 2,75 % werden gedevalueerd. Om het op gang brengen van een inflatoire spiraal te voorkomen, werd per 21.2.1982 tevens een absolute prijzenblokkering ingesteld tot 31.3.1982 en een selectieve prijzenblokkering vanaf 1.4.1982. De opbrengst van de kredietmatiging in de kredietsector moest worden gebruikt voor verlaging van de kredietkosten, vergroting van een exportfinancieringsfonds en bevordering van de werkgelegenheid (KB’SS van resp. 18.3.1982 en 30.12.1982). Voorts werd de door het KB van 30.6.1981 gelanceerde operatie Maribel in 1982 verlengd.

Die operatie verminderde de werkgeversbijdrage tot 6,71 % van de niet-geplafonneerde brutobezoldigingen. Het verlies aan ontvangsten voor de sociale zekerheid werd gecompenseerd door een bijdrage van de staat uit de verhoging van sommige indirecte belastingen.

Daarnaast werd een reeks fiscale maatregelen genomen om de bedrijfsactiviteit te stimuleren. Zo werd het basiscijfer van de vennootschapsbelastingen teruggebracht van 48 % tot 45 % en van 33 % tot 31 % (KB van 9.3.1982). Een systeem van belastingvermindering voor investeringen werd ingevoerd (KB van 26.6.1982), terwijl fiscale voordelen werden toegekend bij inschrijving op of de verkoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in Belg. vennootschappen (KB van

12.3.1982 en KB van 30.12.1982). Volgens berekeningen van het Verbond van Belg. Ondernemingen (VBo) die in juni 1982 werden gepubliceerd, zou de overdracht van middelen naar de ondernemingen voor 1982 in totaal meer dan BF 91 mrd. zijn geweest, en de inlevering van de gezinnen ca. BF 102 mrd.

De combinatie van loonmatiging en waardevermindering van de Belg. frank had positieve resultaten voor de export. Ondanks de recessie in de wereldhandel steeg de uitvoer immers met ca. 3 % in volume. Door de relatief geringere toename van het importvolume verminderde het tekort op de handelsbalans. Het gevreesde grote gevaar, nl. de opleving van de prijsinflatie, heeft zich slechts in beperkte mate gemanifesteerd. De inflatie was in 1981 en 1982 ten opzichte van de omringende landen weliswaar versneld in plaats van vertraagd, nl. van 6,6 % in 1980 tot 7,6 % in 1981 en 8,7 % in 1982. Daartegenover stond dat de consumptieprijzen in de laatste twee jaar in België minder sterk waren gestegen dan bij het geheel van ’s lands voornaamste partners wanneer men rekening houdt met de daling van de gewogen gemiddelde koers van de Belg. frank in 1981 en 1982.

Werkloosheid. De toename van de beroepsbevolking en het aanzienlijke verlies aan arbeidsplaatsen leidden in 1982 tot een stijging van het aantal werklozen met, naar raming van de NBB, 80000 eenheden. Dit cijfer is vergelijkbaar met het jaar 1975, maar veel geringer dan in 1981, toen de toename 96000 bedroeg. In 1979 en 1980 was de jaarlijkse toename resp. 16000 en 21000. In tegenstelling tot wat vroeger kon worden vastgesteld, treft de stijging van de werkloosheid sedert 1981 meer de mannen dan de vrouwen. Van het totale aantal werklozen in juni 1982 waren 44 % mannen, terwijl dit slechts 36 % was in 1980. Opvallend is opnieuw de jeugdwerkloosheid.

De jongeren tussen 14-25 jaar vertegenwoordigden ca. 17 % van de beroepsbevolking, maar 40 % van de werkzoekenden in juli 1982 (227410 tegenover 160965 in juli 1980 en 200545 in juli 1981). De werkloosheid deed zich vooral voor in de bouw, die sinds 1976 in feite geen echt rooskleurig jaar meer beleefde, de verwerkende nijverheid en sinds 1982 ook duidelijk in kleine en middelgrote ondernemingen (de KMO-bedrijven). Het verlies aan arbeidsplaatsen kon worden afgelezen uit het grote aantal faillissementen. Dit aantal, dat gepubliceerd werd in het Belg. Stb., nam als volgt toe: 3519 in 1980, 4133 in 1981, 4230 in 1982 en 4118 in 1983.

De budgettaire weerslag van de werkloosheid was echter veel omvattender dan de geregistreerde werkloosheid die van 316000 eenheden in juni 1979 tot 514600 eenheden in juni 1982 opliep. Gedeeltelijk werklozen en bruggepensioneerden ontvangen immers ook een uitkering. Als deze mensen worden meegeteld, lopen de cijfers nog verder op, van meer dan 540000 in 1980 tot meer dan 700000 in 1982. Hiervan zijn ca. 90000 personen ‘onvermijdelijk’ werkloos, nl. ca. 50000 werkzoekenden met gedeeltelijke of sterk verminderde arbeidsgeschiktheid en ca. 40000 probleemwerklozen. Eind 1983 telde men 507633 uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, of 23674 meer dan eind 1982.

Doordat enerzijds tussen 1970—81 de Belg. industrie 25 % van haar banen verloor, wat neerkomt op meer dan het dubbele van het Europese gemiddelde (12,2 %), en anderzijds een werkgelegenheidsbeleid zonder herstelmaatregelen een verlies van 20000 -30000 arbeidsplaatsen per jaar zou betekenen, zag de overheid zich verplicht in mrt. 1982 een plan voor werkgelegenheid voor te leggen. De leidende gedachten hiervan waren: de globale werkgelegenheid in het geheel van de bedrijven tot 31.3.1985 ten minste op het peil van 31.3.1982 te handhaven; in de overheidssector de werkgelegenheid tot 31.3.1985 te vergroten tot het peil van 30.6.1979 vermeerderd met 1 %; in het onderwijs en enkele openbare-nutsinstellingen de werkgelegenheid te vergroten tot het peil van 30.6.1979 vermeerderd met 3 %. Men trachtte het beschikbare arbeidsvolume te herverdelen door beperking van het aantal banen per persoon en van stelselmatig overwerk, bestrijding van sluikwerk en aanmoediging van deeltijd-arbeid, en organisatie van een volwaardig derde arbeidscircuit. In de financieringsbehoeften hiervan zal worden voorzien door een interdepartementaal begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid. Er zijn al maatregelen genomen om de werkgelegenheid van jongeren te bevorderen (fiscale aanmoediging voor de vestiging van jongeren als zelfstandige, de handhaving van het stelsel van de stage voor jongeren, het vergemakkelijken van de aanwerving van een eerste werknemer enz.). Verder is door het KB van 28.9.1982 het brugrustpensioen ingesteld.

Tot eind 1985 dient deze nieuwe pensioenregeling ter vervanging van het oude wettelijk brugpensioen (wet van 22.12.1977) ten gunste van mannelijke werknemers die ten minste 60 jaar oud zijn. De bruggepensioneerde moet gedurende ten minste één jaar vervangen worden door een werkzoekende.

Overheidsfinanciën. Tussen 1974-79 stegen de financieringsbehoeften onafgebroken. In 1980 en 1981 trad zelfs een versnelling op. Volgens de ramingen van de N B B steeg het tekort van de overheid van BF 594 mrd. in 1981 tot 623 mrd. in 1982, wat ongeveer 16,1 % van het BNP betekent. Dit gaf op zijn beurt een omvangrijke uitbreiding van de staatsschuld, en met name van het deel daarvan dat in het buitenland is geplaatst, plus een fikse toename in de rentelasten. In 1981 hebben de buitenlandse kapitaalmarkten

49,4 % van het netto te financieren saldo gefinancierd. Deze ontwikkeling leek onvermijdelijk aan-

gezien genoemd saldo in 1974 20,1 % van het financieringsvermogen van de particulieren (gezinnen en bedrijven) bedroeg, terwijl die in 1981 reeds tot 77,1 % was opgelopen. Wat de rentelasten betreft, die vormden in 1974 reeds 4,5 % van het BNP en namen een vlucht tot 9,5 % in 1982. Alleen de devaluatie van 21.2.1982 zorgde al voor ca. BF 4 mrd. extra-uitgaven op de deviezenschuld.

Deze dramatische ontwikkeling noodzaakte de regering bij het begin van 1982 tot de uitwerking van een budgettair saneringsprogramma, dat werd verwerkt in de begrotingen van 1982 en 1983. De budgettaire werkzaamheden werden uitgevoerd in zgn. cellen, waarin departementen met gelijkgerichte activiteit waren bijeengebracht. Aldus werden vier zgn. functionele cellen samengesteld, nl. de sociale cel (Sociale Voorzorg, Volksgezondheid, Middenstand, Tewerkstelling en Arbeid, Pensioenen), de economische cel (Verkeerswezen, PTT, Economische Zaken, Openbare Werken, Landbouw), de cel Nationale Opvoeding en de cel gezagsdepartementen (Financiën, Buitenlandse Betrekkingen, Buitenlandse Handel, Ontwikkelingssamenwerking, Diensten van de Eerste Minister, Justitie, Landsverdediging, Rijkswacht, Binnenlandse Zaken, Dotaties). Naast deze vier functionele cellen werden twee horizontale cellen opgericht: de cel Openbaar Ambt en de financiële cel.

In het kader van de bijzondere machten werd een hele reeks maatregelen genomen om de overheidsbijdragen in de sociale sector te verkleinen. Zo was er het KB van 23.3.1982, waarbij de werknemersbijdrage voor de pensioenen van 6,25 tot 7 % werd verhoogd, het KB van 23.3.1982 dat verscheidene besparingsmaatregelen in de sector ziekte- en invaliditeitsverzekering vastlegde, het KB van 30.3.1982 betreffende tijdelijke vermindering van de kinderbijslag voor werknemers in de privésector en de openbare sector met een vast maandelijks bedrag, twee KB’S van juli 1982 die dienen om de financiële toestand van de ziekenhuissector gezond te maken door het scheppen van alternatieven voor opname en het KB van 28.12.1982 dat de loongrenzen voor de berekening van de sociale-zekerheidsbijdragen voor de werknemers afschafte. Er werden tevens specifieke maatregelen genomen om de uitgaven inzake werkloosheid die vooral de jonge werklozen en de samenwonenden treffen, te verminderen. Ook waren er maatregelen die enerzijds de ontvangsten verhoogden (o.a. het KB van 30.3.1982 met betrekking tot de hervorming van het aanslagstelsel van de vervangingsinkomsten, o.a. uitkeringen) en anderzijds de uitgaven verminderden (lagere uitgaven voor verkeer, onderwijs en volksgezondheid, minder kredieten voor personeelsleden op het budget van de instellingen van openbaar nut, sanering van de financiën van de openbare centra voor wetenschappelijk onderzoek).

Het industriële overheidsbeleid werd overschaduwd door de financiële perikelen in de staalsector. Met inbegrip van de afschrijvingen en de financiële lasten bedroeg het nettoverlies van die sector BF 22 mrd. in 1981, d.w.z. 18 % van het omzetcijfer. Ten opzichte van 1980 waren hiermee de resultaten met BF 9 mrd. verslechterd. Een belangrijke gebeurtenis in 1981 was de fusie tussen Cockerill en Hainaut-Sambre, die op

26.6.1981 tot stand kwam met steun van de regering en dank zij haar tot 81 % opgevoerde kapitaaldeelname. De capaciteit die in het nieuwe geheel, Cockerill-Sambre, werd samengebracht, vertegenwoordigt meer dan 50 % van het Belg. staalpotentieel. De sectoriële overheidspolitiek biedt ondanks de voorhanden zijnde herstructureringsplannen nog een onduidelijk beeld, te meer omdat sinds eind 1982 de zgn. nationale sectoren — steenkool, staal, textiel, scheepsbouw en glas weer voor regionalisering in aanmerking komen. Inmiddels werd op 28.9.1982 een fusie tot stand gebracht van de financieringsmaatschappijen van de nationale sectoren van het staal, de textiel en de steenkool, nl. de NMHS (Nationale Maatschappij voor de Herstructurering van de Nationale Sectoren); deze fusie werd aangegaan met het oog op het waarborgen van meer duidelijkheid en betere controle op de verstrekte hulp.

Naast het vooralsnog weinig geslaagde staalplan kan het door de regering sinds 8.8.1980 goedgekeurde vijfjarenplan voor de textielsector worden vermeld. Het plan werd, o.m. door de opmerkingen van de Europese Commissie die telkens overmatige overheidstussenkomsten en concurrentievervalsing vreest, op 1.1.1982 geamendeerd en uiteindelijk in mrt. 1982 (KB van 23.3.1982) omgevormd. De formule voorziet in de uitgifte van bevoorrechte aandelen zonder stemrecht, waarop voor 50 % door de Nationale Maatschappij voor de Herstructurering van de Confectie- en Textielnijverheid (opgericht in febr. 1981) mag worden ingetekend. Hierdoor herstelde de textielsector zich in 1983 op spectaculaire wijze.

Lijkt het textielplan wél de goede richting uit te gaan, de metaalbouw en de scheepsbouw en -reparatie bleven in de problemen. Voor de werkloosheid en het overheidstekort blijven de verwachtingen aarzelend tot negatief.

LITT. S. Van Elzen e.a., La Belgique et sa population (1981).

CULTUUR

BEELDHOUWKUNST. Ook in de recente Belg. beeldhouwkunst komt een verscheidenheid aan stijlen naar voren. De discussie en de problematiek rond de vraag uit de jaren vijftig en zestig, nl. figuratie of abstractie, blijven in het werk van heel wat Belg. kunstenaars aan de orde. Slechts enkele avantgardistische beeldhouwers uit de jaren zeventig leggen de accenten op een ander niveau. Het werk van kunstenaars als Jan Calmeyn, Roel D’Haese, Vic Gentils, Hubert Minnebo, Roland Monteyne, Wilfried Pas, Yves Rhayé, Camiel Van Breedam, Paul Van Gysegem, Paul Van Hoeydonck, Jacques Verduyn en Raf Verjans is nog wel met de figuratieve kunst verwant (zij het soms slechts in de verte), maar geeft blijk van de geheel eigen opvattingen van de makers. Carmen Dionyse, Achiel Pauwels, José Vermeersch en Piet Stockmans behoren binnen dezelfde stilistische groep tot de belangrijkste Belg. keramisten.

Het niet-figuratieve werk van Guy Baekelmans, Bert De Leeuw, Stefaan Depuydt, Etienne Desmet, Pol Spilliaert, Hilde Van Sumere en Mark Verstockt sluit min of meer aan bij de ontwikkelingen in de schilderkunst. In de jaren zeventig traden m.n. de beeldende kunstenaars Bernd Lohaus en Didier Vermeiren op de voorgrond. Lohaus’ keuze van het materiaal (hout, steen en papier) en onorthodoxe opstelling van zijn kunstwerken wijzen de toeschouwer op communicatieve mogelijkheden of gemiste kansen tussen mensen en tussen mens en kunst. De beeldhouwkunst van Lohaus bezit een emotioneel-relationeel en autobiografisch karakter. Afstandelijker, maar nauwer op de theoretische inhoud van het begrip beeldhouwkunst betrokken, is het werk van Vermeiren.

Als lovenswaardig initiatief van overheidswege dient de biënnale van Middelheim (Antwerpen) van 1981 te worden vermeld. Aan de jonge kunstenaars werden projecten gevraagd die inspeelden op de omgeving van het park. Dit project sloot aan bij het doel dat door de promotors van hedendaagse kunst in o.a. de VS, de BRD en Nederland reeds jarenlang wordt nagestreefd. Het werk van 21 geselecteerde kunstenaars was in Middelheim tentoongesteld. Daarvan bleken de objecten van Robert Bruyninckx, Luc Coeckelberghs, Luk De Blok, Bernd Lohaus, Michel Martens (anti-sculpturen/spiegels), Una Maye (‘negatieve sculpturen’), Jean-Marc Navez, Michel Smets, Dominique Stroobant, Inez Vandeghinste, Paul Van Rafelghem, Philippe Van Snick en het duo Luc Verbist-Jan Verleye het vermelden waard.

De tweejaarlijkse prijs voor beeldende kunst van de prov. West-Vlaanderen was aanleiding tot een boeiende actie in het park van het provinciaal museum Constant Permeke te Jabbeke (1981). Winnaar van de prijs, Willy Cauwelier verzamelde zijn vrienden Luc Degryse, Johan Dehollander, Michiel Hendryckx, William Philips, Erik De Volder en Els Lybeer om in het park het ‘Projekt Re-Vue’ te organiseren. Het project wilde reacties bij het publiek uitlokken en dwingen tot bewustwording door opmerkzaamheid en bezinning. SCHILDERKUNST. Sinds 1945 werd de Belg. schilderkunst door een grote verscheidenheid aan stijlen gekenmerkt; ook in de jaren zeventig was dit het geval.

Enerzijds kregen de verschillende naoorlogse richtingen als Cobra, Lyrische Abstractie. Jeune Peinture en Nieuwe Figuratie nog steeds nieuwe volgelingen die in een mengeling van stijlen een artistieke boodschap trachtten te brengen. Anderzijds bewaarden figuratief werkende kunstenaars als Jan Burssens, Octave Landuyt, Roger Somville en Pierre Vlerick op een sterk individuele manier hun identiteit. Abstract-constructief werk schilderden Gilbert Decock, Gilbert Swimberghe en Guy Vandenbranden. Dan Van Severen en Etienne Van Doorslaer maken schilderijen die aanleunen bij de geometrisch-abstracte stijl en bedoeld zijn om tot overdenken aan te zetten. Bij André Buellens en Amédée Cortier beiden overleden in 1976 — is vooral de kleur belangrijk in hun vlakke, non-figuratieve composities, die soms een zeer groot formaat hebben.

Antoon De Clerck, Marcel Maeyer, Pol Mara en Roger Wittevrongel bleven een schilderwijze trouw, die men ‘fotorealisme’ zou kunnen noemen. Van de schilders van de Nieuwe Visie is alleen Roger Raveel consequent in deze stijl blijven werken. Van de jongere generatie geven Fred Bervoets, Jean Bilquin, Luc Claus, Robert Clique, Karei Dierickx, Hugo Duchateau, Pjeeroo Roobjee en Yvan Theys een eigen visie op de werkelijkheid. Marcel Broodthaers (♰1976) en Panamarenko worden algemeen beschouwd als de centrale figuren van een nieuwe opvatting over kunst in België. Broodthaers' vragen over de functie en het functioneren van de kunst en over de verhouding kunst-samenleving hebben een nuchterder kijk gegeven op de kunstproduktie. De utopische, technische, maar ook poëtische objecten van Panamarenko toonden aan dat kunst en wetenschap geen noodzakelijke tegenpolen zijn.

Op een tentoonstelling als ‘Aktuele Kunst in België, Inzicht/Overzicht’ in het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent (1979) kon men kennismaken met het werk van Belg. kunstenaars als Jacques Charlier, Leo Copers, Werner Cuvelier, Yves De Smet, Lili Dujourie, Jef Geys, Danny Matthijs, Panamarenko, Philippe Van Snick en Jan Vercruysse. Zij zijn op zoek naar analytische, verruimende en atraditionele beeldende expressie- en (of) communicatievormen. Ook Guillaume Bijl, Guy Bleus, Willy De Sauter, Paul De Vylder, Filip Francis en Johan Van Geluwe overschrijden in hun kunstvormen de traditionele grenzen. Het analytische en onderzoekende karakter in de kunst liet eveneens zijn invloed gelden in de schilderkunstige objecten van Marthe Wéry en Raoul De Keyser.

Sinds het einde van de jaren zeventig is ook in België een vernieuwde belangstelling voor de schilderkunst als louter expressief middel opgetreden. Evenals hun Duitse, Italiaanse en Nederlandse vakbroeders zoeken jonge kunstenaars als Walter Daem, Jéröme Fonchain, Mare Luyten, Mare Maet, Narcisse Tordoir en Philippe Vandenberghe naar een nieuwe grondslag voor de schilderkunst. Hierbij staan de benadrukking van het individuele, los van elk programma en het beleven van wat men als echt beschouwt, voorop. De nieuwe schilderkunst blijkt spontaan, heftig en vrij qua stijl en techniek, maar sluit toch duidelijk aan bij de picturale verworvenheden van het expressionism.

LITTERATUUR, zie Vlaamse letterkunde.

FILM. Na het succes van Een vrouw tussen hond en wolf (André Delvaux, 1979) en De Witte van Sichem (Robbe De Hert, 1980) werd 1980 wel eens het ‘wonderjaar van de Vlaamse film' genoemd. De proefkonijnen (1980) van Guido Henderickx en Hellegat van Patrick Le Bon, twee verdienstelijke werken met een eigentijdse sociale achtergrond, oogstten slechts een matig succes. Het scenario van de zeer verzorgde film Vrijdag

(1980) van Hugo Claus, naar diens eigen toneelstuk, miste de kracht van het oorspronkelijke theaterwerk. Het einde van de reis (1980), de eerste lange bioscoopfilm van Peter Simons, was veelbelovend. De vertolkingen van Chris Lomme, Maurice Goossens en de jonge Caroline Vlerick bewezen, evenals die van de spelers uit de bovengenoemde films, dat de Nederlandstalige Belg. film geleidelijk over een behoorlijk aantal uitstekende filmspelers begint te beschikken.

Patrick Conrads Slachtvee (1981) was bedoeld als een persiflage op de thriller, maar was als zodanig niet geslaagd. Ook Rob Van Eycks film De terugkomst (1981) bleek geen succes en werd slechts zelden vertoond. Voor Brugge die stille (1981), naar de roman van Georges Rodenbach, keerde Roland Verhavert achter de filmcamera’s terug. Verhavert was daarvoor jarenlang producer geweest. Zijn film was sfeervol en verfijnd, maar miste dramatische spanning. In Tijd om gelukkig te zijn (1981), waarin Jan Decleir een veertigjarige werkloze speelde, verwerkte Frans Buyens een nijpend actueel probleem.

Hij weet echter beter te overtuigen met zijn documentaires of montagefilms dan met zijn fictiewerken. Alle laatstgenoemde films waren in financieel opzicht fiasco’s, zodat de vraag werd gesteld of er van overheidswege niets zou kunnen worden ondernomen om de promotie van de Belg. film te stimuleren.

Twee coprodukties met Nederland hadden niet het verwachte succes. Hugo Claus baseerde het scenario voor Menuet op de gelijknamige roman van Louis Paul Boon. De film was het regiedebuut van Lili Rademakers, die er niet helemaal in slaagde de complexiteit van het onderwerp in filmbeelden om te zetten. Niettegenstaande de populariteit van hoofdrolspeler Willem Ruis werd Het beest (1982), een film die Paul Collet maakte, nadat hij jarenlang afwezig was geweest, geen hoogvlieger.

Jaak Boon maakte een niet bijster overtuigend regiedebuut met Na de liefde (1982), met Raymond van het Groenewoud in de rol van de cynicus. Heel wat meer succes was Jan Gruyaert beschoren met zijn m.n. wat de beelden aangaat zeer mooie verfilming van De vlaschaard (1983) naar de roman van Stijn Streuvels. Guy Lee Thys slaagde erin praktisch zonder staatssteun een film te draaien. Zijn De potloodmoorden (1982) bleek een pretentieloze, maar vlotte thriller, die gunstig onthaald werd door het publiek. Eveneens een goed onthaal viel Zaman (1983) van Patrick Le Bon te beurt, die hiermee blijk gaf van zijn kwaliteiten.

Sinds 1979 waren er herhaaldelijk moeilijkheden rond de Filmcommissie. Deze was in dat jaar zelfs een tijdlang ontbonden, wat een vertraging betekende voor de te subsidiëren projecten die in de volgende jaren zouden worden uitgevoerd. In 1983 namen de leden gezamenlijk ontslag omdat de filmkredieten te sterk werden gereduceerd door de bezuinigingsmaatregelen van de regering. Reeds in 1982 was het filmbudget met 43 % ingekrompen. Bovendien zou het aandeel van de overheid in de kostprijs van een film beperkt blijven tot één derde in plaats van twee derde zoals vroeger.

De jeugdfilm Prune des bois (1980) van Mare Lobet was een Belg. Franstalige produktie. De persiflage op de griezelfilm Mama Dracula (1980) van Boris Szulzinger werd een flop, ondanks de medewerking van actrices als Maria Schneider en Louise Fletcher. Met de luchthartige film Meurtres à domicile (1982) ging Mare Lobet de commerciële kant op, wat hem dank zij hoofdrolspeelster Anne Duperey grotendeels lukte. De sobere Bruxelles-Transit (1981) van Samy Szlingerbaum, een aangrijpend werk over Poolse immigranten, werd door het publiek genegeerd. Op haar zeer persoonlijke wijze gaf Chantal Akerman met Toute une nuit (1982) een caleidoscopisch beeld van de stad bij nacht. De trage, maar sfeervolle film Le grand paysage d’Alexis Droeven (1982) van

Jean-Jacques Andrien behandelde de gevolgen van de taalstrijd bij boeren van de Voerstreek. Le lit (1983) van Marian Hansel, prachtig vertolkt door Heinz Bennent en Natasha Parry, gaf een indrukwekkende en sobere confrontatie met de dood weer. Behalve speelfilms zijn ook enkele geslaagde montagefilms en documentaires te vermelden, zoals Io sono Anna Magnani (1981) van Chris Vermorcken en To Woody Allen from Europe (1981) van Delvaux. Na Tarzoon, la home de la jungle (1975) draaide Picha opnieuw een lange animatiefilm, The missing link (1980). Deze vrij pessimistische visie op de oermens werd ook in het buitenland met succes vertoond.

POLITIEK

Op 6.4.1981 legde de regering-Eyskens de eed af. Het kabinet was identiek aan de vorige rooms-rode coalitie op de nieuwe premier Eyskens en de minister van Financiën R.Vandeputte, technicus en ex-gouverneur van de Nationale Bank, na. De bondige regeringsverklaring nam het programma van de regering-Martens IV over, maar over de in het vooruitzicht gestelde opschorting en hervorming van het indexmechanisme deed zij er het zwijgen toe. Het aanhoudende wantrouwen tussen de coalitiepartners — voornamelijk de Vlaamse christen-democraten en de Waalse socialisten dreigde het regeringswerk meteen al te blokkeren. De Parti Socialiste (PS), aangevoerd door haar nieuwe voorzitter G.Spitaels, eiste als prioriteit de aanpak van het staalprobleem; de Christelijke Volkspartij (CVP) wilde dat eerst een programmawet werd voorgelegd. Medio mei bereikte premier Eyskens een regeringsakkoord over het urgentieprogramma en het staalplan.

De bij het parlement ingediende programmawet betrof een verzwakte versie van het eerdere Vastenplan. Het staalplan verleende verder krediet aan de Waalse industrie. Dit alles bracht niet meer dan een korte adempauze. Het algemene politieke klimaat verslechterde nog. Zo was er de onenigheid binnen de regering over het statuut van de in 1962 naar de prov. Limburg overgehevelde gemeente Voeren naar aanleiding van de verklaringen van de ps -ministers Moureaux en Busquin.

Verder hekelden de Vlaamse socialisten voortdurend het gevoerde Zaïre-beleid (vraag naar een parlementair onderzoek met betrekking tot het democratiseringsproces in Zaïre). De voorbereiding van de begroting voor 1982 verliep bijzonder moeizaam, o.m. wegens vertragingsmanoeuvres van de Waalse socialistische ministers en meningsverschillen over de omvang van de bezuinigingen. De premier hield de grens van BF 200 mrd. voor het lopende tekort aan, en stelde de vertrouwenskwestie. Zijn kabinet kreeg het vertrouwen op 7 juli en begin aug. bereikte de ministerraad een akkoord over de begroting.

Het politieke respijt was van korte duur. Al op 21 sept. zag premier Eyskens zich verplicht het ontslag van de regering aan te bieden, nadat de PS-ministers geweigerd hadden om nog verder te vergaderen. Aanleiding daartoe was het uitblijven van een bevredigende overeenkomst met de banken voor de financiering van het intussen opgerichte fusiebedrijf Cockerill-Sambre.

Informateur W.CIaes, demissionair minister van Economische Zaken, geraakte niet uit de politieke impasse. Dit leidde tot Kamerontbinding en het uitschrijven van nationale wetgevende verkiezingen op 11.11.1981. Voordat deze hun beslag kregen, diende het demissionaire kabinet-Eyskens het hoofd te bieden aan hevige communautaire spanningen omtrent het Vlaamse schooltje van Komen en de Voerbetoging van okt. Het regeringswerk viel zelfs stil en de afhandeling van de lopende zaken werd pas hervat na een vermanende oproep van het staatshoofd.

Tijdens de verkiezingscampagne in de herfst van 1981 scherpten de politieke partijen hun standpunten aan: de CVP beklemtoonde de onvoorwaardelijke realisering van haar economische programma; de PS stelde de regionalisering van de nationale economische sectoren als prioriteit; de Vlaamse en Waalse liberalen zetten zich af tegen de financiële regeringspolitiek, terwijl de Vlaamse socialisten de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) op de korrel namen; de Volksunie eiste een verdere federalisering voor de oplossing van de sociaal-economische problemen.

Bij de verkiezingen leden zowel de Vlaamse als de Waalse christen-democraten verlies; de liberale partijen boekten winst; de Vlaamse socialisten consolideerden hun positie en de Waalse socialisten boekten een lichte vooruitgang; de Volksunie (VU) herstelde zich van de vroegere verliezen, het Brusselse Front Démocratique des Francophones (FDF) werd gehalveerd en het Rassemblement Wallon (RW) verdween van de politieke kaart; de milieupartijen (Agalev en de Franstalige Ecolo) maakten hun politieke debuut; de zgn. belastingpartij UDRT-RAD kende alleen succes in het Brusselse gebied.

De stembusuitslag van nov. 1981 bracht weinig klaarheid: de electorale nederlaag van de CVP versterkte de tendens in deze partij om in de oppositie te gaan; de Parti Social Chrétien (PSC) - nog volop worstelend met interne strubbelingen tussen rechter- en linkervleugel - opteerde ofwel voor een nieuwe coalitie met de socialisten ofwel voor een zakenkabinet; de socialisten wensten geen drieledige regering (met de liberalen).

De informatieopdracht van de Vlaamse liberaal H.Vanderpoorten begon op 12.11.1981. Hij had geen succes, omdat W.Martens verklaarde geen formateur te willen zijn. Op 23 nov. nam de PVV-voorzitter W.De Clercq een formatieopdracht aan. Zijn poging om een coalitie van christen-democraten en liberalen te vormen, botste op het verzet van de Waalse christen-democraten (een aangelegenheid die trouwens tot het ontslag leidde van psc-voorzitter P.Vanden Boeynants en zijn opvolging door G.Deprez). Oud-PSC-voorzitter C.F.Nothomb kon zijn formatieopdracht evenmin tot een goed eind brengen waarop op 7 dec. Martens toch formateur werd en onderhandelingen begon over een regeerakkoord tussen christen-democraten en liberalen.

Reeds op 17.12.1981 beëdigde de koning de vijfde regering-Martens waarin J.Gol (PRL), W.De Clercq (PVV) en C.-F.Nothomb (PSC) vice-premier werden. Het regeerakkoord bevatte enerzijds het Noodplan-Martens IV, waarover dit kabinet eerder in mrt. was gestruikeld (stimulering van export en investeringen door reductie van de bedrijfslasten en vermindering van de loonkosten met 3 %), en handhaafde anderzijds de door de vorige regering geëiste beperking van het begrotingstekort. Voor de realisering vroeg de regering het parlement om bijzondere volmachten voor de termijn van één jaar. Het was haar bedoeling om, zonder tussenkomst van de wetgever, zo snel mogelijk de noodzakelijke sociaal-economische en financiële herstelmaatregelen te kunnen nemen. De goedkeuring van de zgn. volmachtenwet gebeurde begin febr. 1982 na een lange en felle parlementaire discussie. De oppositie betwistte de grondwettelijkheid van bepaalde fiscale maatregelen en kritiseerde de afbraak van het CAO-beleid; de meerderheid beklemtoonde het onafwendbare karakter ervan in het licht van de aanhoudende crisis en de toenemende rijksschuld. De kernpunten betroffen voornamelijk een verhoogde concurrentiekracht door betere onkostenbeheersing, verlaging van de rentelasten, inkrimping van de overheidsuitgaven door een andere subsidiëringspolitiek en herstructurering van de talrijke instellingen, herverdeling van de beschikbare arbeid, aanmoediging van het risicodragend kapitaal.

In de post-electorale sfeer en temidden van het politieke tumult rond de volmachten begon een belangrijke fase van de staatshervorming van 1980: de deelparlementen begonnen hun eerste volwaardige legislatuur. Bij de samenstelling van de gewestregeringen werden de ministeriële ambten verdeeld naar rato van de getalsterkte van de verschillende politieke fracties: in de Vlaamse deelregering zetelden vier CVP-ers (onder wie de voorzitter G.Geens), twee liberalen en twee socialisten, een lid van de vu; de regering van het Waalse gewest telde drie socialisten, twee liberalen en een christen-democraat; de executieve van de Franse gemeenschap bestond uit twee leden van de PS en een van de PRL.

Op 21.2.1982 besliste de nationale regering om de Belg. frank met 8,5 % te devalueren (de eerste officiële devaluatie sinds 1949), en zij motiveerde deze maatregel door te wijzen op het te weinig effectieve besparingsbeleid van de vorige kabinetten. De devaluatie sorteerde blijkbaar een gering effect, want de Nationale Bank moest herhaalde malen steunaankopen verrichten ten einde de pariteit van de munt te handhaven. De begeleidende maatregelen ontstemden de vakbondsorganisaties en lokten vakbondsacties uit.

Het economische en sociale klimaat ontwikkelde zich in het voorjaar van 1982 verder in ongunstige zin. De EG-commissie keurde het Belg. staal- en textielbeleid af. Het faillissement van Cockerill-Yards (Hoboken) leidde tot moeizame onderhandelingen over de vorming van de NV Scheepswerven met het oog op de afwerking van de opdrachten en de afvloeiing van het personeel. Verder waren er nog de financiële moeilijkheden van de spoorwegen en van Sabena, en de herstructureringsproblemen van de Waalse staalsector (voorlegging van het plan-Vandestrick I in april). Het enige positieve geluid was de goedkeuring door de OESO van het economische regeringsbeleid.

Intussen liep het sociaal overleg eens te meer vast door het wegblijven van de socialistische vakbond, uit protest tegen het gebrek aan perspectieven voor de werkgelegenheid en tegen de door de regering gehanteerde overlegprocedure (opdringen van beslissingen zonder voldoende mogelijkheden tot amendering). De sociale partners wezen trouwens eind mei 1982 het werkgelegenheidsakkoord af. De regering reageerde daaarop door het plan, dat o.m. de zelfstandige arbeid stimuleerde en het aantal stagiaires in de bedrijven wilde vergroten, via volmachtsbesluiten te realiseren.

Het begrotingstekort was in de loop van het jaar ver boven de raming van BF 200 mrd. opgelopen, zodat het kabinet tot drastische besparingen overging in een aantal ministeriële departementen (o.a. Onderwijs, Arbeid, Verkeer en PTT).

De EG-beschikkingen over de ontwikkelingszones in België veroorzaakten in de nazomer opnieuw spanningen tussen de gemeenschappen toen bleek dat nagenoeg geheel Wallonië voor expansiehulp in aanmerking kwam, terwijl deze voor de Vlaamse regio beperkt bleef tot een aantal arrondissementen. De door de CVP geopende discussie over de toekomstige regionalisering van de nationale economische sectoren (steenkool, staal, textiel, scheepsbouw, glas) wakkerde de conflicten nog aan. De Waalse eis voor extra financiële overheidssteun voor Cockerill-Sambre - de BF 22 mrd. van het staalplan van 1981 zouden eind 1982 op zijn - goot nog meer olie op het politieke vuur. De regering hield evenwel het been stijf: de produktiecapaciteit moest nog meer omlaag en van de staalarbeiders werd een extra inlevering gevraagd.

Inmiddels groeide ook de schuldenlast van de gemeenten. Volgens de gemeentelijke overheden was dat te wijten aan de te trage groei van het Gemeentefonds en de vermindering van de door de centrale overheid verleende dotaties. Daarop legde de regering de Gemeenten een saneringsplan op dat hen verplichtte vóór 1988 een begrotingsevenwicht te bereiken, en dat de deficitaire gemeenten matigingsnormen oplegde voornamelijk inzake onderwijs en personeelsbeleid. In verband hiermee kregen de gemeenteraadsverkiezingen van 10.10.1982 een bijzondere betekenis. De oppositie benadrukte trouwens de nationale betekenis van de resultaten en verwachtte een duidelijke afkeuring van het regeringsbeleid. De uitslagen lieten echter een dergelijke conclusie niet toe.

De Vlaamse christen-democraten en socialisten boekten winst, PVV en VU incasseerden lichte verliezen. In Brussel waren FDF en PS de grote verliezers ten voordele van de liberalen. Laatstgenoemden boekten ook in Wallonië vooruitgang ten koste van socialisten en christen-democraten. De verdeeldheid binnen de rangen van de PSC werd kort na deze verkiezingen beslecht met de oprichting van een nieuwe politieke partij - de Parti Libéral Chrétien (PLC) - door de leden van de rechtervleugel.

De stembusuitslag van okt. kende rond de jaarwisseling ook een gevaarlijke communautaire nasleep. De door J.Happart, leider van de Action Fouronaise, aangevoerde lijst Retour à Liège behaalde in Voeren tweemaal zoveel zetels als de Vlaamse lijst. De kandidatuur voor het burgemeesterschap van deze Waalse activist werd meteen een nationale aangelegenheid. De Vlaamse Raad en de Franse Gemeenschapsraad reageerden door tegengestelde resoluties. De in Kamer en Senaat gevoerde interpellaties lokten incidenten uit en minister van Binnenlandse Zaken Nothomb wenste de benoeming door te drukken. Temidden van een crisissfeer bereikte de regering-Martens toch een compromis: Happart zou pas eind febr. 1983 benoemd worden terwijl de gemeente Voeren deel bleef uitmaken van de prov. Limburg.

De uitvoeringsmaatregelen van de begroting voor 1983, waarin de inkomsten van de overheid werden vergroot door hogere BTW-tarieven en besparingen in de sector van de sociale zekerheid, stuitten op allerlei weerstand. Zo stelde het kabinet de sociale partners in de discussie over werkgelegenheid en werktijdverkorting voor de keuze: centen of werkgelegenheid. Daarover kon eind 1982 geen centraal akkoord worden bereikt en het overleg verhuisde naar de paritaire comités van de bedrijfssectoren. Het socialistische Algemeen Belg. Vakverbond (ABW) diende medio dec. zelfs een klacht in bij de Internationale Arbeids-organisatie wegens de blokkering van lonen en wedden op de nieuwe index. Terwijl de twee grote vakbonden in jan. elkaar in een hersteld vakbondsfront terugvonden, protesteerden de CVP-Jongeren vrijwel gelijktijdig tegen het ontoereikend functioneren van het zgn. derde arbeidscircuit.

De drastische besparingen op de deelbegrotingen deed de Vlaamse executieve begin 1983 besluiten de schulden uit het verleden niet meer te erkennen. De problematiek van de omvang en de bestemming van de financiële middelen was bijzonder actueel. Eind nov. 1982 had de Raad van State de Vlaamse minister H.Schiltz in het ongelijk gesteld inzake het bevoegdheidsconflict met G.Geens (het probleem van de subsidiëring van instellingen en van de onduidelijkheid in de bevoegdheidsafbakening tussen beide ministers). Tijdens de eerste helft van 1983 spitste de politieke actualiteit zich toe op verschillende punten van het buitenlandse beleid. In juli van het jaar daarvoor ontstond in politieke kringen een controverse over het aangekondigde bezoek van de Zaïrese president Moboetoe. Dit stond in verband met een proces in Zaïre tegen 19 Zaïrezen die beschuldigd werden van samenzwering tegen het bewind.

Uiteindelijk werd het bezoek naar een latere datum verschoven. Eind sept. ontstond politieke beroering naar aanleiding van onthullingen uit het rapport-Blumenthal, dat handelde over de financiële geloofwaardigheid van Zaïre. Het rapport bevatte beschuldigingen van corruptie en van onverschilligheid ten opzichte van aangegane schulden en van bezwarende betrokkenheid van sommige Belg. politici en diplomaten. Hier tegenover stelde L.Tindemans, minister van Buitenlandse Betrekkingen, een herziening van de relatie met Zaïre: plaatsing van het Zaïre-beleid in een ruim Afrika-beleid, bevriezing van eerdere beslissingen en directe ontwikkelingshulp aan coöperanten en organisaties.

Begin april 1983 kwam het debat over de kernraketten volop aan de orde. De regering verklaarde zich te houden aan de nuloptie (afzien van plaatsing als de Sovjet-Unie zijn raketten ontmantelde), maar gaf in juni al toestemming voor de technische voorbereidingen van de installatie. De socialisten argumenteerden dat de mislukking van de Geneefse onderhandelingen niet automatisch tot plaatsing mocht leiden. In hun vredesbrief van juli 1983 schreven de Belg. bisschoppen dat de politiek van evenwichtige afschrikking een strikt voorlopige noodoplossing was. Uiteindelijk ging de Kamer in nov. akkoord met de regeringsopvatting dat de uitvoerende macht grondwettelijk bevoegd was tot beslissen terwijl het parlement nadien kon goed- of afkeuren.

Nog in het voorjaar van 1983 rees een geschil over de bevoegdheid van gemeenschappen en gewesten inzake buitenlandse betrekkingen. In een regeringsnota werd alleen de centrale regering bevoegd geacht. Daarop repliceerde de voorzitter van de Vlaamse deelregering dat deze laatste wel degelijk een internationale rechtspersoonlijkheid bezat.

In mei 1983 wist het kabinet-Martens een lastige klip te omzeilen met de verdaging van het wetsvoorstel Van den Brande (CVP) met betrekking tot de regionalisering van de nationale sectoren. Dit initiatief kwam voort uit het feit dat het sociale deel van het staalplan niet werd uitgevoerd en het veroorzaakte ernstige geschillen tussen de meerderheidspartijen. Begin juli 1983 legde de regering een nieuwe bijzondere machtenwet voor die van kracht zou moeten blijven tot dec. (en tot mrt. 1984 voor de financiële maatregelen). De genomen besluiten zouden allemaal vervallen als zij voordien niet geratificeerd waren door het parlement. De nadruk lag op de sanering van de sociale zekerheid, de reorganisatie van parastatale instellingen en instellingen van openbaar nut en de financiële middelen van de ondergeschikte besturen.

De in het begin van de herfst ingediende rijksmiddelenbegroting voor 1984 vertoonde een tekort van meer dan BF 300 mrd. en stelde forse besparingen in het openbaar ambt en diverse departementen in het vooruitzicht. Vooral de invoering van het stelsel van de fiscale zekerheid (ook fiscale amnestie genoemd vanwege de bedoeling om in het buitenland belegde kapitalen te laten terugkeren) lokte felle reacties uit in vakbondskringen. Een belangrijke wetgevende stap was de goedkeuring van het ontwerp van de onderwijsministers Coens en Tromont over de verlenging van de leerplicht (voltijds tot 16 jaar en deeltijds tot de leeftijd van 18).

In de marge van het crisisbeleid viel te noteren dat L.Duters, burgemeester van de Brusselse randgemeente Oudergem, A. Spaak als voorzitter van het FDF opvolgde. Korte tijd nadien verliet de omstreden burgemeester van Schaarbeek, Nols, diezelfde partij om verder als onafhankelijk kamerlid te zetelen. De opstelling van de PS in de rakettenkwestie en het toenemend communautair radicalisme van die partij waren voor de voormalige minister van Buitenlandse Zaken H.Simonet voldoende redenen om de PS-fractie te verlaten. Op 25.9.1983 overleed koning Leopold III. Toen eind 1983 de balans opgemaakt werd van de strijd tegen de crisis zag de regering-Martens V hierin een bevestiging van het gevoerde beleid: het groeitempo van de werkloosheid daalde onder de 5 %, het investeringspercentage liep verder op en de inflatie werd met bijna 2 % teruggedrongen.

Uiteraard betwistte de oppositie deze politieke evaluatie en de Vlaamse socialisten vroegen om een alternatief herstelbeleid met arbeidstijdverkorting, overheidsinvesteringen, herstel van de index en strijd tegen de fiscale fraude als speerpunten. Hoe dan ook, het voorbije jaar getuigde van enig herstel in een aantal industriële sectoren. In de textielsector slaagde het weer geprivatiseerde bedrijf Euromotte (Sint-Niklaas) erin winst te maken en het aantal arbeidsplaatsen te vergroten, terwijl Fabelta-Zwijnaarde (bij Gent) door Beaulieu overgenomen werd. Het metaalverwerkende bedrijf Boomse Metaalwerken kon worden gered door de oprichting van een gemengde firma waarin de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (in opdracht van de Vlaamse Executieve) en het Ned. bedrijf Figee participeerden. Het reddingsplan voor Nobels-Peelman ging niet door en begin 1984 werd het bedrijf verkocht. In de sector scheepsbouw en -herstellingen werd steun gegeven aan Boel (Temse), dat inmiddels de NV Scheepswerven had overgenomen, en aan Mercantile-Beliard (Antwerpen). De bouwnijverheid leed verder verlies ondanks de nieuwe premiestelsels voor aankoop en renovatie.

De meeste aandacht ging evenwel naar het staaldossier. In mei 1983 wees het rapport-Gandois op de noodzaak tot sterke produktievermindering, drastische afvloeiingen en internationale samenwerking. De voorgestelde reorganisatie vereiste een nieuwe kapitaalinjectie van bijna BF 100 mrd. Een bedrag dat voor de helft door de overheid, voor 27 mrd. door Wallonië zelf (via een lening die terugbetaald zou worden met de erfenisrechten) en de rest door de banken moest worden opgebracht. De deplorabele toestand van de gemeentefinanciën — vooral van de grote steden - raakte in een acuut stadium. Eind mrt. 1983 staakte de stad Luik haar betalingen.

De stad ontving echter een voorschot en kreeg eind 1984 samen met de stad Antwerpen - na voorlegging van een afdoend spaarplan toegang tot het hulpfonds voor de gemeenten. Ook Brussel en zijn agglomeratie, Gent en Charleroi moesten dringend saneren.

Omstreeks de jaarwisseling 1983-84 duidden twee feiten op het groeiende belang van het communautaire aspect in de Belg. staat. Voor het eerst werden politici van regionale partijen tot minister van State benoemd (b.v. de ex-voorzitter van de vu Van der Eist en Spaak van het FDF).

In zijn traditionele boodschappen bij het begin van het nieuwe jaar benadrukte de koning voor het eerst en duidelijk de afzonderlijke status van gewesten en gemeenschappen. Vóór 1.1.1985 moest het in nov. 1983 geïnstalleerde Studiecentrum voor de Hervorming van de Staat - een uitvloeisel van de politieke twist rond de benoeming van Happart tot burgemeester - een evaluatie opmaken van de staatshervorming, alsook van nieuwe politieke thema’s als de relatie tussen wetgevende en uitvoerende macht (volmachten of bijzondere wetten, kader- of raamwetten).

Op 15.3.1984 maakte de regering haar spaarplan voor de rest van haar regeerperiode bekend. Dit legde alle groepen van de bevolking een algemene matiging op. Op basis van de afgevlakte index zou per jaar telkens één verhoging van 2 % overgeslagen worden voor loon- en weddetrekkenden in de particuliere en openbare sector. De zelfstandigen moesten een even groot deel van hun jaarlijks inkomen inleveren. Dit inkomen werd trouwens gekoppeld aan een selectieve prijzenblokkering.

Het schatkisttekort zou weggewerkt worden door een hervorming begin 1985 van de sociale zekerheid, terwijl inmiddels de sociale uitkeringen en werkloosheidsvergoedingen afgeremd werden. De financiële sanering van de overheidsuitgaven trof ook het openbaar ambt waar 3,5 % op de loonsom diende te worden bespaard door het invoeren van werktijdverkorting en beperking van de personeelswerving. Op de zware begrotingspost van onderwijs moest extra bezuinigd worden. De regering zag de middelen daartoe in vervroegde pensionering, vrijwillige deeltijdarbeid en vermindering van de werkings- en onderhoudskosten van de scholen. Het werkgelegenheidsbeleid bleef volgens het spaarplan gericht op de overtuiging dat een algemene loonmatiging de werkgelegenheid ten goede zou komen.

Het plan werd met gemengde politieke gevoelens onthaald. De liberalen en Franstalige christen-democraten wezen de verhoging van de fiscale druk af, de CPV beklemtoonde het vinden van voldoende evenwicht tussen besparingen en belastingen. De meningsverschillen tussen de regeringspartijen bemoeilijkten het regeringswerk, temeer omdat er in het voorjaar weer communautaire spanningen groeiden naar aanleiding van de arresten van de Vlaamse Kamer van de Raad van State over het taalgebruik in taalgrens- en taalfaciliteitengemeenten.

Al dan niet terecht werden de verkiezingen voor het Europese Parlement van 17.6.1984 door de socialistische oppositie als een test voor het regeringsbeleid gezien. In het Vlaamse district leed de CPV een vrij zware nederlaag (een verlies van meer dan 15 % ten opzichte van 1979), de PVV ging licht achteruit, socialisten en VU wonnen er ieder een Europese zetel bij en de groene lijst van Agalev kreeg er ook één. In Wallonië trok de PS het grootste profijt uit het stembusresultaat; het succes van de Waalse socialisten werd verklaard door de kandidatuur van Happart die zowel voor als na de verkiezingen leidde tot felle interne spanningen tussen o.a. voorzitter Spitaels en Europarlementariër E.Glinne, en tot een open conflict met SP-voorzitter K.van Miert, die weigerde de Voerense burgemeester in de socialistische fractie te aanvaarden. Ook de Waalse liberalen boekten succes, maar de Franstalige christen-democraten leden verlies.

LITT. M.Van Haegendoren, Van taalstrijd tot staatsvorming (1982).