Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Beeldende kunst

betekenis & definitie

Benaming voor die takken van kunst die bepaalde onderwerpen in twee of drie dimensies tot uitdrukking brengen.

Uit een overzicht van de jaren 1980-84 blijkt hoe gevarieerd het artistieke leven in zowel Nederland als België is. De musea en kunstinstituten bleven met prestigetentoonstellingen en thematische exposities de aandacht van het publiek vestigen op bepaalde aspecten uit de kunstgeschiedenis of richtten met grote tentoonstellingen de aandacht op een bepaalde kunstenaar. Galerieën boden daarnaast, zoals steeds, een breed overzicht van de tendensen tijdens een bepaalde periode.

Een overal in Europa optredend verschijnsel dat zeker ook de toekomstige evolutie van de kunst zal kenmerken, was de heropleving van de schilderkunst. Dit opmerkelijke gegeven in de beeldende kunst van de jaren tachtig vergt enige verklaring: hoewel de schilderkunst in de voorafgaande decennia steeds werd beoefend, bleef zij toch overschaduwd door de toenmalige avant-garde (m.n. in de periode 1969-74) die andere uitdrukkingsvormen voorop stelde en meer aan de idee, het concept op zichzelf, dan aan de traditionele uitdrukkingsvormen zoals schilderkunst en beeldhouwkunst de voorkeur gaf. Om dit concept voor de toeschouwer te visualiseren gebruikte de kunstenaar nieuwe alternatieve media: fotografie, film en video. Tot het midden van de jaren zeventig was er sprake van een impasse in de kunst en van vastgelopen idealen omtrent kunst en maatschappij. De reactie bleef niet uit: vooral in Italië en de BRD begon men de schilderkunst opnieuw als uitdrukkingsvorm te hanteren en tot nieuw leven te brengen. Directheid, snelheid, vitaliteit, spontaniteit, persoonlijke schriftuur en plotselinge invallen spraken opnieuw de kunstenaar aan.

Deze tendens zette opvallend snel door. Er was een overeenkomst met de jaren vijftig: net als toen had men belangstelling voor grote namen en zag men de kunst als een fundamentele menselijke waarde. Nieuwe schilderrichtingen ontstonden: transavantgarde, pattern painting, new image, heftige Malerei en de nieuwe wilden. De nieuwe schildersgeneratie zette zich duidelijk af tegen de uitgangspunten van de kunst van de jaren zestig en zeventig: enerzijds tegen de post-painterly abstraction en de fundamentele schilderkunst met hun koele, onpersoonlijke verfbehandeling, anderzijds tegen het in hoofdzaak cerebraal karakter van de conceptuele kunst der jaren zeventig, die alle fundamentele factoren van de kunst in twijfel trok en zodoende enigszins verloochende. In de conceptuele kunst werd bijgevolg het fotografisch document de enige blijvende getuigenis van het innerlijke creatieve proces. Omstreeks 1980 voelde men echter opnieuw behoefte aan een persoonlijk handschrift, aan kleurige schilderijen en figuratieve voorstellingen vol persoonlijke motieven.

Anonimiteit werd in zekere mate vervangen door subjectiviteit. Het schilderij werd weer middel in de plaats van onderwerp. Vanaf 1980 werd deze nieuwe situatie zowel in Nederland en België als in andere Europese landen duidelijk. Hoewel sindsdien sprake was van de reeds eerder vermelde stromingen (zoals transavantgarde en new image), vormden de kunstenaars die tot zo’n stroming werden gerekend, geen groep. Zij hadden alleen met elkaar gemeen dat zij een extreem individualistische mentaliteit bezaten en bijna allen figuratief werkten. Verder hadden zij geen theorieën, geen historische banden, geen politieke of sociale ideologieën, geen utopie, alleen het eigen ik. [drs.H.L.Verschaeren].