Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Bahrein

betekenis & definitie

sjeikdom in de Perzische Golf, 598 km2, 360000 inw. Hoofdstad: Manama.

ECONOMIE

De economie van Bahrein is nog altijd in hoge mate afhankelijk van aardolie. Men verwacht echter dat de aardoliereserves omstreeks 1995 uitgeput zullen zijn. De produktie van ruwe olie neemt jaarlijks met 4-6 % af. Deze bedroeg in 1970 nog 76 000 vaten per dag, maar was in 1979 teruggelopen tot 47 000 vaten per dag. Dankzij de stijging van de olieprijs zijn de inkomsten uit de

aardolieproduktie echter sterk gestegen: van 33,7 mln. dinar in 1974 tot 235 mln. dinar in 1980 (voor 70 % afkomstig uit heffingen op de aardolieproduktie). De inkomsten worden gebruikt om het draagvlak van de economie te verbreden en de afhankelijkheid van aardolie te verminderen. Het accent ligt daarbij op het creëren van een chemische industrie en op de ontwikkeling van Bahreins positie als handelscentrum. Geholpen enerzijds door de verminderde betekenis van Beiroet en anderzijds door zijn goede verbindingen met de rest van het gebied rond de Perzische Golf en het vrijwel ontbreken van belastingen,

heeft Bahrein zich sinds 1975 ontwikkeld tot een van de belangrijkste financiële centra in het Midden-Oosten.

POLITIEK

In de eerste helft van de jaren zeventig mislukte een poging tot democratisering van het politieke bestel in Bahrein. Op 16.12.1972 werd een uit 42 personen bestaande Constitutionele Raad geïnstalleerd, 20 leden daarvan waren benoemd door de regering, 22 leden waren gekozen door de bevolking (1.12.1972). In de Raad beschikten islamitische traditionalisten over een meerderheid. De Raad stelde een grondwet op, volgens welke Bahrein een islamitische staat is, met de geloofsbelijdenis (sjahada) als belangrijkste bron van wetgeving. In de grondwet werden de gelijkheid van alle burgers voor de wet, de vrijheid van geweten en geloof, de persvrijheid en het recht om vakbonden op te richten vastgelegd. De vorming van politieke partijen werd niet toegestaan.

Op 7.12.1973 vonden parlementsverkiezingen plaats, waarbij overwegend socialistische kandidaten werden gekozen. Deze hadden zich in de voorafgaande jaren doen kennen als tegenstanders van de scherpe stijging van de prijzen voor eerste levensbehoeften. Naast de 30 voor vier jaren gekozen afgevaardigden benoemde de emir, Isa bin Soelman al-Khalifa, de veertien leden van zijn kabinet tot parlementslid. Premier bleef, ook na de verkiezingen, Khalifa bin Soelman al-Khalifa, een broer van de emir.

Op 14.8.1975 diende Khalifa zijn ontslag in, omdat hij zich in zijn ontwikkelings- en wetgevingsprogramma gehinderd voelde door het parlement. Het conflict tussen regering en volksvertegenwoordigers was in 1974 ontstaan naar aanleiding van de voortgaande prijsstijgingen en de weigering van de regering de in de grondwet vastgelegde vakbondsvrijheid te honoreren. In juni 1974 was rond deze kwestie de nodige arbeidsonrust ontstaan. Middelpunt van het conflict was tenslotte de weigering van de volksvertegenwoordigers om een op 24.10.1974 uitgevaardigde veiligheidswet te ratificeren. Deze moest het Ministerie van Binnenlandse Zaken de mogelijkheid geven om een verdachte drie jaar in arrest te houden zonder vorm van proces. Op 23.8.1975 waren een dertigtal personen, verdacht van staatsondermijnende activiteiten, op grond van deze wet gearresteerd.

Op 25 aug. werd Khalifa door de emir herbenoemd als premier. Een dag later werd het parlement ontbonden. Arrestaties van linkse elementen volgden. Verkiezingen voor een nieuw parlement werden op de lange baan geschoven.

De mislukking van het democratisch experiment leidde, mede dank zij de door de groei van de olie-inkomsten mogelijk gemaakte snelle toename van de welvaart, niet tot maatschappelijke onrust. Die ontstond wel toen na de islamitische revolutie in Iran de nieuwe machthebbers in Teheran aanspraken deden gelden op Bahrein en de sjiitische meerderheid in Bahrein opriepen het soennitische emirsbewind omver te werpen. In aug.-sept. 1979 en in juni 1980 kwam het in Bahrein tot sji’itische demonstraties. De regering reageerde met een mengeling van repressie en tegemoetkomendheid. Enerzijds werd de sji’itische religieuze leider Mohammed Ali Akri gearresteerd (22.8.1979), anderzijds kwamen in de loop van 1980 besprekingen op gang over de verbetering van de positie der sjiieten. Bahrein zocht bescherming tegen de Iraanse aanspraken door de banden met Saoedi-Arabië, de Golfstaten en Irak nauw aan te halen.

Zo kwam in mrt. 1981 een samenwerkingsverdrag tot stand met vijf buurstaten, onder leiding van Saoedi-Arabië. Ook met Frankrijk werden de betrekkingen aangehaald. Na afloop van een staatsbezoek door de Franse president Giscard d’Estaing (mrt. 1980) sloten beide landen een overeenkomst over samenwerking inzake elektriciteitsvoorziening en toerisme. Op zichzelf werd daarmee de onrust echter niet gesust, en in dec. 1981 werden 60 mensen opgepakt wegens een poging tot een pro-Iraanse samenzwering.

LITT. E.A.Nakhleh, Bahrain. Political development in a modernizing society (1976); M. al-Rumaihi, Bahrain. Social and political change since the First World War (1977); P.T.H.Union, Bahrain (1984).