Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zwaan

betekenis & definitie

Zwaan - Cygnus olor, een zwanensoort ter lengte van 1.5 M., met geheel wit veerenkleed; alleen op kop en hals bevindt zich een geel waas ; snavel rood. Het vaderland is niet bekend; volgens sommigen is dit Denemarken, Zweden, N.-Duitschland en Azië op dezelfde hoogte, volgens anderen Midden-Azië. Daar zij echter als wintergasten ons land bezoeken, is de eerste meening waarschijnlijk de juiste. Is de stamvader van onzen tammen zwaan. Nestelt aan oevers van groote binnenwateren tusschen riet en biezen.

Zeer sterke, vechtlustige vogel, die zijn nest met kracht verdedigt. Voedt zich voornamelijk met wortels en zaden van waterplanten, met graan en haver, ook met allerlei waterdieren. — De wilde zwaan of hoelzwaan, 0. cygnus, 160 c.M. lang, komt met den vorigen overeen, maar de snavel is deels geel, deels zwart. Broedt in N.-Europa, N.-Azië en misschien ook in N.-Amerika ; trekt ’s winters in grooten getale Z.-waarts naar de Zwarte en Kaspische Zee en naar Z.-Europa; op den trek bezoeken soms vele exemplaren ons land. De stem wordt door sommigen welluidend genoemd (zingzwaan); zie plaat Zwemvogels III, fig. 1. De zwarte z. (C. atratus), iets kleiner dan onze tamme z,, is bijna geheel zwart met rooden snavel; leeft in Z.-Australië en Tasmanië; wordt veel gekweekt; zie pl. Zwemvogels III, fig. 2. In Z.-Amerika leeft de zwarthalszw.' (C. nigricollis); wit met zwarten kop en hals.