Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zenuwweefsel

betekenis & definitie

Zenuwweefsel - Het z. bestaat uit zenuwcellen en uit steuncellen. Da eerstgenoemde zijn cellen met een geringer of grooter aantal uitloopers. Bestaat er slechts één uitlooper, unipolaire zenuwcellen, dan splitst deze zich op geringer of grooter afstand van de cel in tweeën. Bij twee of meer uitloopers gaan deze van verschillende punten van het cellichaam af.

De celuitloopers zijn van tweeërlei aard. De eerste groep is als het ware voortzettingen van het cellichaam, die zich herhaalde malen vertakken tot allerfijnste uitloopers. Het zijn de dendrieten. Zij geleiden den prikkel naar de zenuwcel toe. Het aantal is verschillend groot. Daartegenover staat de neuriet. Elke zenuwcel heeft slechts één neuriet. Scherp ten opzichte van het cellichaam begrensd, loopt deze uitlooper soms over grooten afstand onvertakt door; soms draagt hij boomvormig vertakte zijdelingsche uitloopers, collateralen.

De neuriet geleidt den prikkel van de cel af. Een zenuwcel met al baar uitloopers draagt den naam van neuron. Het geleidende element in de neuronen bestaat uit uiterst fijne fibrillen, de draden in een kabel zoude men kunnen zeggen; neurofibrillen geheeten. Hoofdzakelijk onder den invloed van de methode van onderzoek van het z. volgens de methode van Golgi (inpregneeren met zilverzouten), wordt nog vrij algemeen aangenomen, dat de neuronen onafhankelijk van elkaar zijn en het overdragen van den prikkel door contact geschiedt. In den laatsten tijd echter wint de opvatting meer veld, dat er een continuïteit bestaat: de neurofibrillen dus zonder onderbreking van de ééne cel in de andere overgaan. De uitloopers der cellen worden door één of enkele z.g. scheeden omgeven.

De binnenste is de mergscheede, de buitenste de scheede van Schwann. Zenuwvezels zonder scheede zijn z.g. naakt, die met scheede heeten merghoudende. De eerste komen vooral in het sympatisch zenuwstelsel voor; de tweede vormen de witte stof in hot centrale zenuwstelsel en de periphere zenuwen. De steuncellen zijn, evenals de zenuwcellen, elementen, die bestaan uit een cellichaam en uitloopers. De holten van het centrale zenuwstelsel worden bekleed met een laag van cpitheliaal gerangschikte cellen, ependymcellen, die uitloopers hebben in het z. Overal tusschen de zenuwcellen verspreid, liggen steuncellen, die, omdat zij naar alle richtingen uitloopers uitzenden, den naam van stercellen dragen. Zij bezitten geen neurofibrillen, geleiden dus ook geen prikkels.