Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zaagbekeenden

betekenis & definitie

Zaagbekeenden - Merginae, een onderfamilie der gansvormige vogels, met langen, rechten en slanken snavel, wiens punt een recht naar beneden gebogen „nagel” draagt, die over de punt van den ondersnavel reikt. Op de randen van onder- en bovensnavel staan geen lamellen, maar tanden, op den bovensnavel aan weerskanten in 2 rijen, tusschen welke de rij van den ondersnavel grijpt. Houding en lichaamsvorm als die der eenden. Hiertoe behooren hier te lande het nonnetje en de groote en middelste zaagbek.

De eerste, Merganser merganser, is 70 c.M. lang, staart 7 c.M. Mannetje in pronkkleed met kuif, kop en bovenste helft van den hals groen metaalglanzend; onderzijde, schouder en onderste deel der vleugels rosé en wit; rug fluweelzwart en grauw; in zomerkleed ook met kuif in den nek; kop en bovenhals roodbruin, onderzijde wit, bovenzijde leikleurig zwart. Wijfje ongeveer gekleurd als het mannetje in zomerkleed. Broedt in het Noordelijk deel van Europa, Azië en N.-Amerika; hier te lande wintergast van October tot Maart, aan de kust en aan groote rivieren in kreupelhout. Nestelt in kuilen, in kreupelhout, achter steenen, enz., ook in holle boomen; voedt zich met visschen, andere waterdieren, insecten, enz. Zeer schuwe vogel; het vleesch is oneetbaar. Zie plaat Zwemvogels IV, fig. 4. De tweede, Merganser serrator, is eveneens bont gekleurd; lengte 45 c.M., staart 8 c.M. Levenswijze als van den vorigen, maar ’s winters minder talrijk hier te lande.