Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Wenden

betekenis & definitie

Wenden - Tegenwoordig naam voor het West-Slavische volk der Sorben, in hun eigen taal Serbjo. Zij wonen, naar de volkstelling van 1910 116.000, in de Opper-Lausitz (Saksen), de Neder-Lausitz (Silezië) en het Spreewald ; voorts zijn er velen vooral in Dresden en Berlijn te vinden. Ook bestaan kleine Wendische koloniën in de Vereenigde Staten. Omstreeks 12000 zijn R.-K. (in Saksen), de overigen Protestant, meest Luthersch.

Zij houden taal, kleeding en gebruiken in eer vooral sedert de taalbeweging in de 19e eeuw onder Seiler en Mucke. Uit plaatsnamen, maar ook uit volksdracht (b.v. in Altenburg) en dorpsbouw blijkt de uitgestrektheid van hun vroeger gebied. Plinius (Hist. nat. IV, 97), Tacitus (Germania, 46) en Ptolemaeus vermelden de Venedae (resp. Ouenedai) als volk(en) in Oostel. Duitschland.

Onder den naam Wenden vatte men in de Middeleeuwen samen de Slavische stammen, die woonachtig waren ten Oosten van Saaie en Elbe, ten Zuiden van de Oostzee, ten W. van den Weichsel en ten Noorden van den Donau. De talrijke stammen kan men terugbrengen tot 4 groepen :

1e. de Boheemsche stammen (o. a. Czechen, Hichanen, enz.), 2e. de Sorben (ten Oosten van Saaie en Elbe, o. a. Trebovanen, Milchanen, enz.), 3e. de Lutitzen of Wiltzen (ten Oosten van de Sorben tot de Oostzee, o. a. Sprevanen, HaVilanen, Ranen, enz.), 4e. de Obotriten (langs de Oostzeekust tot den Weichsel, o. a. de eig. Obotriten, Wagriërs, Polaben, Warnoren, enz.).

Verschillende plaatsnamen herinneren nog aan deze Slavische stammen (v.b. Stargard = oude burcht; Cammin en Kemnitz hangen samen met Camensteen). Klein en verdeeld in verschillende „clans” hebben de meeste van deze Slavische stammen geen beteekenis gehad en konden zij slechts met moeite weerstand bieden aan de Noormannen. Herhaaldelijk kwam het voor, dat Slavische stammen onder het gezag kwamen van Germaansche bendehoofden (b.v. de Czechen in de 6de eeuw onder den Frank Samo). Vele van de Slavische stammen werden gaandeweg gegermaniseerd door de opdringende Germanen, zoo b.v. de Sorbische stammen aan de Elbe. (Zie BRANDENBURG, SAKSEN), ’t Langst aan deze germaniseering hebben de Obotritische stammen weerstand geboden. Een eigenlijken staat hebben de Obotriten niet gevormd. Woonachtig in dorpen (z.g. „rundlingsdorf”, zie DORP), gevormd om de vestigingen van aanzienlijken (vgl. plaatsnamen op gard = burcht) (vgl. plaatsnamen op -ow), stonden zij in naam onder het gezag van een vorst, die echter weinig gezag had. Elke stam had zijn eigen god, b.v. de Ranen op Rügen Svanterik, de Kessiners Goderac, de Redaniërs Rudegast, de Polaben Siwa, enz. Langzamerhand kregen enkele godheden algemeene vereering (b.v. Rudegast, de oorlogsgod, het heiligdom Rethra, Svanterik, de hoofdgod, ’t heil.

Arcona op Rügen, Siwa was de godin van de vruchtbaarheid (vgl. de plaats SCHWAAN.Suppl). Hoofdmiddel van bestaan was landbouw, daarnaast handel in barnsteen, slaven, pelswerk, enz. (handelscentrum Rerik = Wismar). De Obotriten streden herhaaldelijk met de Wiltzen, tegen wie ze de hulp inriepen van de Franken, maar waardoor ze ook in strijd geraakten met de Denen, die de plaats Rerik verwoestten (±810). Door koning Hendrik I van ’t Oostfr. rijk werden de Hevellers onderworpen (de plaats Brennabor = Brandenburg werd verwoest), de Redariërs verslagen (929). Otto I versloeg de Obotriten aan de Raxa (955) en begon met de bekeering van dit volk tot het Christendom. Zelfs de Obotritenvorst Nistivoi (967—1002) ging tot ’t Christendom over. Zijn kleinzoon Godschalk beproefde een Wendisch rijk te stichten (± 1040), hetgeen echter mislukte door een opstand der tegenstanders van het Christendom, die hem ten val brachten en doodden (1066). Vorst werd een Wagriër Cruto, die Holstein veroverde.

Hij werd ten val gebracht door Hendrik, zoon van Godschalk. Na den dood van dezen vorst (1127) werd het rijk gesplitst in twee deelen. Pribislaw heerschte over Wagrië en Polabië en Niclot over de Obotriten. Beide vorsten kregen te strijden tegen Hendrik den Leeuw van Saksen. Door zijn leenman Adolf I van Holstein werd een deel van Wagrië bezet, waar gesticht werd Lübeck. Een ander leenman van Hendrik van Saksen, Hendrik van Badewids, bezette een deel van Polabië.

Het rijk van Pribislaw ging daarmede ten gronde (sporen van Slavische elementen bij Oldenburg en Lützenburg). Niclot wist zich langer staande te houden. Na zijn dood is ’t land der Obotriten onderhoorig geworden aan Hendrik den Leeuw. Wel werd Pribislaw, een afstammeling van Niclot, door Hendrik met ’t land beleend, maar het volk zelf werd gegermaniseerd. Hetzelfde gebeurde ook later in Pommeren (zie MECKLENBURG, POMMEREN). De Boh, stammen hebben hun Slavisch karakter behouden.