Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Waterplanten

betekenis & definitie

Waterplanten zijn planten, die haar natuurlijke standplaats in het water hebben, en die kenmerken vertoonen, welke op een aanpassing aan dit medium wijzen. Deze aanpassing is min of meer volkomen. Echte waterplanten, zooals b.v. Elodea, de Wieren (behalve enkele landvormen zooals Vkucheria), leven uitsluitend in het water; onechte w. hebben ook landvormen, zooals Polygonum amphibium en Ranunculus aquaticus. Ook soorten van het levermos Riccia, van Myriophyllum e. a. maken landvormen.

Oenanthe Phellandrium is gewoonlijk een moerasplant, maar kan de bovenaardsere deelen ook onder water tot ontwikkeling brengen. Planten, die in stilstaand water voorkomen, brengen in den regel gemakkelijker landvormen voort dan die van stroomend water. De hoofdkenmerken van de ondergedoken waterplanten zijn haar kleine, weinig ontwikkelde wortels, die vaak uitsluitend als hechtorganen functionneeren, omdat de plant met haar geheele oppervlakte voedsel uit het water opneemt. Verder zeer buigzame stengels met goed ontwikkelde luchtkanalen en kleine, sterk ingesneden bladeren, die in den regel geen sterke vezels bezitten. De drijvende waterplanten, zooals Lemna (Eendenkroos), Salvinia, Azolla (Watervarens), hebben öf in het geheel geen wortels, öf zeer kleine wortels. De bladeren, die op het water drijven, zijn weinig ingesneden; hun oppervlakte is moeilijk te bevochtigen en de huidmondjes komen alleen aan de bovenzijde voor. Dit zelfde geldt voor de drijvende bladeren van de waterplanten, die in den bodem vastzitten. Sommige w. brengen een deel van haar leven ondergedoken, een ander deel drijvend door, b.v. Stratiotes aloides.

Hottonia palustris, de Waterviolier, heeft een stengel, die in den bodem vastzit; de fijningesneden bladeren breiden zich in ondergedoken toestand uit en slechts de bloeistengel steekt boven het water uit. Onze Europeesche Utricularia’s zijn ondergedoken, drijvende, wortellooze planten, die slechts aan de winterknoppen een paar hechtwortels maken. De meeste wieren leven ondergedoken en vastgehecht. De drijvende wiermassa’s van de Sargasso-zee zijn van de kusten losgeslagen en worden door de zeestroomen bij elkaar gedreven. De meeste w. bloeien boven het wateroppervlak en haar vruchten worden in het water rijp. Een uitzondering vormt Vallisneria’ spiralis, welker mannelijke bloemen zich in het water ontwikkelen en later loslaten van de plant en dan gaan drijven. Onder de Phanerogamen zijn er weinig waterplanten, die in zee voorkomen. Deze behooren tot de families der Najadaceeën en Hydrocharitaceeën.

Zij groeien op den zeebodem en bloeien en dragen vrucht onder water. Zostera, het Zeegras, is een van de meest bekende. Utricularia brengt haar vruchten boven water tot rijpheid. Éénjarige waterpl. zijn o. a.: Elatine Hydropiper, Najas minor, Salvinia natans. Als plant blijven over Zanichellia, Callitriche, Ceratophyllum en Vallisneria. De Nymphaeaceeën overwinteren als rhizomen. De kweeker teelt alléén zoetwaterplanten en ook hiervan slechts een beperkt aantal soorten. De w. uit gematigd klimaat teelt hij in slooten, vijvers, desnoods in kuipen, half met klei, half met water gevuld; de overige w. kweekt hij onder glas. Zie o. a. EICHHORNIA, NELUMBO, NYMPHAEA, VALLISNERIA, VICTORIA.