Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Venetië

betekenis & definitie

Venetië - 1) Veneto, het landschap om Venetië (Venezia). Oppervl. 24.515 K.M.2; 3.8 mill. inw.; 156 per K.M.2 De oorlog voegde bij Italië Z.-Tirol=Venezia tridentina en de omgeving van Triëst en Istrië of Venezia Giulia. Tot V. behoort een deel der Povlakte (zie KLIMAAT). V. is vooral een landbouwstreek ; de industrie is er minder ontwikkeld dan in Piemont en Lombardije.

Veel tarwe, moerbeien (zijdeteelt), wijngaarden, suikerbieten en wat rijst in de lagere streken der vlakte. Ook veeteelt. Textielindustrie (zijde, katoen en wol) aan den voet der Alpen. In enkele deelen van de lagune bij Chioggia, de zoogenaamde valli, vischteelt en palingvangst. Chioggia is de 1ste visschersplaats van Italië.

2) de stad V., belangrijke haven, en om haar ligging, kunstwerken en geschiedenis een der merkwaardigste steden ter wereld. V. ligt 4 K.M. van het vasteland (daarmede verbonden door een 3600 M. lange viaduct met 222 bogen), op drie groote en 114 kleine eilanden in de lagunen (een 40 K.M. lang en 15 K.M. breed ondiep gedeelte der Adriatische zee), is grootendeels op palen gebouwd (evenals Amsterdam) en telt 180.000 inw. De stad wordt tegen de zee beschermd door zware dammen (molo’s), onder welke de Murazzi, van Chioggia tot Malamocco, 15 K.M. lang is; zij steekt ruim 4 M. boven den zeespiegel uit, heeft tot 24 M. dikte en een kruin van bijna 4 meter; dit reusachtige werk voert tot opschrift: „Ausu Romano, aere Veneto”, (met Romeinschen moed, met Venetiaansch geld tot stand gebracht). V. wordt doorsneden door 175 grachten of kanalen (rii). Het hoofdkanaal, Canal Grande of Canalazzo, van 45—72 M. breed en 3700 M. lang, doorsnijdt de stad in de gedaante eener S. en is door tal van prachtige meerendeels antieke gebouwen omzoomd. Het breedste water is het kanaal della Giudecca, dat het eigenlijk V. van de meer Oostwaarts liggende eilanden S. Giorgio Maggiore en Giudecca scheidt. De overige kanalen zijn veel smaller. Dikwijls beslaan de kanalen de gansche ruimte tusschen de rijen huizen, dus de geheele breedte der straten, of wel er blijft aan de eene zijde een smal, geplaveid voetpad; de straten zonder kanalen zijn zeldzaam en meest zeer nauw, vele nog geen M. breed. 378 bruggen verbinden de vele kleine eilanden, zoodat men ook te voet, schoon dikwijls met lange omwegen, overal heen kan komen.

Over het groote kanaal voert de fraaie, in 1591 gebouwde Ponte Rialto, van wit marmer, die een enkelen boog van 28 M. wijdte vormt en zoo hoog is, dat men ze van weerszijden met 50 trappen beklimt; zij is overdekt en 14 M.breed. Ter weerszijden staan winkels, die een passage van 6 M. breedte open laten. Bijna het eenige vervoermiddel in V. vormden de gondels, wier aantal vroeger duizenden beliep. Het water, waarmee V. en schier elk huis omgeven is, maakt de lucht wel vochtig, doch niet ongezond, daar de kanalen door de zee gedurig ververscht worden. Het middelpunt van alle leven en schoonheid van V. is het prachtige St. Marcusplein, Piazzo di San Marco, in het Oostelijk gedeelte der stad ; het is 175 M. lang, 55 tot 80 M. breed, fraai geplaveid en aan alle kanten door schoone, sierlijke gebouwen omringd. Op dit ongeëvenaarde en om zijn zindelijkheid vaak met een reusachtige zaal vergeleken plein komt, vooral tegen den avond, een groot gedeelte der bevolking te zamen ter ontspanning; het is het schoonste der 52 pleinen, die de lagunenstad bevat. Een eigenaardigheid van het plein zijn de duiven van St.

Marco, die in grooten getale komen aanvliegen, als stedelingen of vreemdelingen ze voeren willen en buitengewoon mak zijn. De belangrijkste gebouwen aan het St. Marcusplein : de oude, eerwaardige kerk van San Marco, in Byzantijnschen trant met vier koepels voorzien. Zij werd in 977 aangevangen en in 1171, gelijk zij thans is, met mozaïek aan vloer, wanden en gewelven, alsmede met talrijke fraaie zuilen en kunstwerken uit Griekenland, versierd. Zij heeft 5 ingangen naast elkander; boven den middelsten staan de zoo dikwijls weggevoerde en weer teruggebrachte bronzen paarden, die achtereenvolgens Corinthe, Athene, Rome, Konstantinopel, V. en Parijs versierd hebben. Het voormalige paleis van den doge, Palazzo Ducale, nu Palazzo Publico, een oud gebouw uit de 14de eeuw, ligt deels aan de Piazzetta, deels aan de Riva de Schiavoni. Inwendig voert een prachtige trap, de reuzentrap genaamd, allereerst naar een open galerij, waar aan de wanden vroeger leeuwenkoppen met open muil waren aangebracht, waarin ieder een aanklacht tegen dezen of genen kon werpen, om die zoo heimelijk ter kennis van de staatsinquisiteurs te brengen. Onder het dak en in de kelders bevonden zich de vreeselijke staatsgevangenissen ; de eerste „piombi” (looden) geheeten, omdat zij onder het met lood gedekte dak waren, waarin de gevangenen een ondragelijke hitte moesten verduren; de andere „pozzi” (putten) genaamd, wijl zij altijd vochtig en zoo ingericht waren, dat men ze vol water kon laten loopen, om de ingekerkerden te doen verdrinken ; zij zijn nu gedempt.

Tegenwoordig bevat dit paleis de voortreffelijke St.-Marcus-bibliotheek. Achter het dogepaleis ligt de staatsgevangenis, beide verbonden door de nu toegemetselde Ponte dei Sospiri (brug der zuchten). Tot de belangrijkste herinneringen van de oude eilandenstad behoort verder het groote arsenaal met de kanonnengieterij. De schitterende kunstverzamelingen zijn gebleven, maar veel is anders geworden in onzen tijd: talrijke stoombooten varen door het Canal Grande en de oude paleizen brokkelen af. Om de lagune niet te laten dichtslibben is de rivier de Brenta er omheen geleid; sedert de nieuwe Lidodammen bij de Porto di Lido aangelegd zijn, waarvan er een 3,5 K.M. lang is, krijgt de lagune versch zeewater en wordt het verkeer grooter. Bovendien is de Lido de drukste zeebadplaats van Italië geworden. V. is de grootste haven aan de Adriatische Zee, maar ligt niet meer op de wereldroute, waardoor het bij Genua achterstaat.

Geschiedenis. Na de verwoesting van Aquilea, Concordia, Opitergiam en andere plaatsen aan de Noordkust van de Adriatische Zee door de Hunnen onder Attila (452), vestigden zich de bewoners dezer steden op de eilanden voor de kust, waardoor nederzettingen ontstonden als Heraclea, Grado, Caerle, Torcello, Malamocco, enz., welke zich in de 6de eeuw tot een bond vereenigden, toen zij bedreigd werden door de Langobarden. Aan ’t hoofd kwam in ’t eind van de 7de eeuw een doge te staan, die eerst zijn zetel had te Heraclea (697—742), daarna te Malamocco en vervolgens, toen de Franken zich van enkele der eilanden meester maakten, te Bivo alto (Rialto) (811), waarheen de meeste bewoners van Chioggia en Malamocco gevlucht waren. Gunstig gelegen, begon Rialto, dat men kan beschouwen als de kern van ’t latere Venetië, zich te ontwikkelen tot een belangrijk handelscentrum, dat echter te kampen had met aanvallen van Kroatische zeeroovers, Saracenen en Magyaren. In 875 had Grado een beleg van de Saracenen te verduren, terwijl in 900 Magyaren een aanval ondernamen op Rialto. De vernietiging van de Magyaren in 955 door Otto den Groote en de verovering van ’t Saraceensche Kreta door de Oost-Romeinsche keizers (960) kwam Venetië ten goede, welks handel met Noord-Italië zich nu rustig kon ontwikkelen, vooral nadat Otto de Groote in 967 het handelsverdrag van 840 (pactum Lotharii) hernieuwd had, waarbij de Venetianen allerlei voorrechten kregen voor het verkeer op de rivieren in de Povlakte, terwijl zij eenige beperkingen in den slavenhandel moesten dulden. Door een krachtig optreden wisten zij een eind te maken aan den zeeroof der bewoners van Istrië (933). Onder doge Peter II Orseolo (991— 1009) werd het land tusschen Piave en Livenza onderworpen (995). Settimo en Treviso kwamen binnen de invloedssfeer van Venetië, dat zelfs het recht kreeg in Treviso een vertegenwoordiger (gastaldio) te benoemen tot inning van tolgelden.

Van groote beteekenis was echter de onderwerping van de kust van Dalmatië tot Ragusa (1000), waardoor aan den zeeroof der Kroaten een einde kwam. Hierdoor had V. in ’t Noordelijk deel der Adriatische zee een overheerschende positie gekregen. De betrekking, waarin V. stond tot de Oost-Romeinsche keizers, welker suzereiniteit ’t erkende, maakte, dat de stad een middelpunt werd van verkeer tusschen Constantinopel en Italië, hetgeen van belang was, daar Constantinopel in dien tijd geacht kon worden te zijn het centrum van luxe, kunst en daarmee in verband staande handel en industrie. De handel tusschen V. en Constantinopel werd voor het eerst geregeld bij het tractaat van 992. In ’t midden der 11de eeuw ging de beteekenis van V. achteruit. Als bondgenoot van de OostRomeinsche keizers, van wie het in 1082 allerlei voorrechten had verkregen, geraakte het in oorlog met de Noormannen, die gesteund werden door Ragusa. De overheerschende positie, die V. verworven had in ’t Oost. bekken der Middellandsche zee, werd ernstig bedreigd door de nederlaag, die het leed bij Corfu (1084). Eerst na den dood van Robert Guiscard (1085) kon V. zich ongestoord verder ontwikkelen.

In dezen tijd dreef de stad een belangrijken handel met Constantinopel, Thebe (in Midden-Griekenland), Syrië en Egypte. Handelsartikelen waren slaven (uit ’t Noordelijk deel van ’t Balkan-schiereiland), wol, katoen, specerijen, hout en metaal. Na de ineenstorting van de macht der Noormannen beheerschte .de Venetiaansche vloot de Middellandsche zee. De Oost-Romeinsche marine had alle beteekenis verloren. Duidelijk kwam dit uit tijdens de kruistochten, waarin de Venetiaansche vloot een belangrijke rol speelde. Van de stichting der Christen-staten in Palestina en Syrië wisten de Venetianen gebruik te maken, om allerlei voorrechten voor hun handel te verwerven. In Antiochië, Tyrus en Acco hadden zij belangrijke nederzettingen. Moeilijkheden ontstonden er in ’t einde der 12de eeuw met het Oost-Rom. rijk, waar een nationalistische strooming de Venetianen genoodzaakt had Constantinopel te verlaten.

In 1187 gelukt het hun met den Oost-Rom. keizer Isaac Angelos een verdrag te sluiten, waarbij zij niet alleen hun vroegere voorrechten terugkregen, maar zich ook verbonden het Oost-Rom. rijk te helpen verdedigen. Hierdoor was ’t rijk feitelijk een vasalstaat van V. geworden. Toen keizer Alexius III een einde aan dezen toestand wilde maken, besloot de Venetiaansche doge Enrico Dandolo in te grijpen. Hij wist de kruisvaarders te bewegen Constantinopel aan te vallen (1203). Na de verovering van de stad en omgeving wist V. voor zich te verwerven de Oostkust van ’t Balkan-schiereiland, de Jonische eilanden, de eilanden in de Aeg. zee, Kreta en nog enkele plaatsen in Thracië. Ook in Constantinopel konden de Venetianen een kasteel bouwen, ten einde op die wijze hun rechten te beschermen. Op kerkelijk gebied kregen de Venetianen eveneens een overheerschende positie. Patriarch werd de Venetiaan Thomas Morosini, terwijl de kanunniken der Hagia Sophia Venetianen waren.

V. kon echter niet verhinderen, dat de Venetianen op ’t Balkan-schiereiland een groote mate van zelfstandigheid namen. Zij kozen zichzelf een podesta en hadden een eigen bestuur, dat overeenkomsten sloot met den keizer van ’t Latijnsche rijk. In Italië had V. te kampen met de mededinging van Genua, Pisa en Ancona. Wel kon het den voorrang behouden, maar de machtsontwikkeling van deze steden kon het niet verhinderen. Daarentegen wist V. zijn bezit aan de Dalmatische kust te handhaven tegen de poging van de Hongaren om, gebruik makend van de ontevredenheid van Zara, daar vasten voet te verwerven. Zelfs wist V. zijn invloedssfeer op de Oostkust van het Balkan-schiereil. te vergrooten, door handelsvoordeelen te verwerven. Een tegenslag was echter de ontwikkeling van de macht van Epirus, welks vorst Theodoros in 1219 Durazzo aan de Venetianen ontrukte. Met den val van het Latijnsche keizerrijk (1261) eindigde ook de overheerschende machtspositie van V. in ’t Oostelijk bekken der Middellandsche zee.

Het moest hier den voorrang laten aan Genua, dat van zijn vriendschap met de Oost-Romeinen profiteerde om allerlei handelsvoorrechten te verwerven. Handelsnaijver tusschen deze beide steden deed een spanning ontstaan, welke ten slotte een oorlog ten gevolge had, die met verschillende tusschenpoozen tot 1381 heeft geduurd. In V. was ondertusschen door doge Pietro Gradenigo het bestuur geregeld (1297). Alle macht kwam te berusten bij den Grooten Raad (Gran Consiglia), samengesteld uit leden van daartoe uitverkoren geslachten. Deze Groote Raad, bestaande uit 1200 leden, koos uit zijn midden 41 leden, die den doge kozen, voorts nog den Kleinen Raad, die den doge ter zijde stond, de Quarantia of Raad van 40, belast met de leiding der justitie. Met de zorg voor de handhaving der bestuursregeling werd belast de Raad van Tien, voor een jaar door den Grooten Raad gekozen. Aan dit college gelukte het in 1355 de samenzwering van doge Marino Falieri, om zich van de macht meester te maken, te verijdelen. Doge, Kleine Raad en de drie voornaamsten van de Quarantia vormden de Signoria van V., die gerechtigd was contracten aan te gaan.

Groot gevaar voor ’t voortbestaan van V. ontstond er, toen Hongarije, Genua, Paduaen Verona zich vereenigden (de z.g. Chioggia-oorlog 1379—81). Het gelukte echter V. zich staande te houden en in 1381 moest Genua den vrede van Turijn sluiten. Met dit jaar begint een nieuwe machtsontwikkeling. In 1387 erkende Korfu het gezag van V., dat ook Argos en Nauplia op Morea verwierf, terwijl het na den val van het geslacht Carrara in 1406 in het bezit kwam van Verona, Padua en Belluna. Aan Hongarije wist de stad een groot deel van Friaul en Dalmatië te ontrukken. Naar het Westen breidde het zich uit door de verovering van Brescia en Bergamo op Milaan (1428), zoodat in het midden der 15de eeuw, na de onderwerping van Ravenna, V. heerschappij voerde over een staat, die een groot deel van ’t Westen van het Balkan-schiereiland en ’t Oostelijk deel van de Povlakte omvatte.

Van beteekenis voor den handel op de Levant was de annexatie van het eiland Cyprus, welks koningin Caterina Cornaro in 1489 genoodzaakt werd afstand te doen. Het gevolg van deze gebiedsuitbreiding was echter, dat V. zich niet onttrekken kon aan de politieke kwesties, welke in de 16de eeuw een rol speelden in Italië. Het zag zich hierdoor gewikkeld in oorlogen, welke het op zware lasten bracht, hetgeen te nadeeliger was, daar in dezen tijd V. op handelsgebied zijn beteekenis begon te verliezen door het vinden van den zeeweg naar Indië. V. had ook zijn deel aan de Renaissance, ’t Voornaamste bouwwerk van de Venetiaansche vroeg-renaissance is de kerk S. Maria de Miracoli, gebouwd door Pietro Solari (± 1475) en zijn zoons Antonio en Tullio. Daarnaast moeten genoemd worden het Palazzo Vendianium Calergi en de hof van ’t dogenpaleis, waarin zich bevindt beeldhouwwerk van Antonio Rizzo (± 1475).

Wat de grafmonumenten betreft, deze wijzen ook op een streven tot nabootsing van de Attische bouwkunst, maar kunnen niet op één lijn gezet worden met de Florentijnsche. De voornaamste zijn de grafteekenen van doge Vendiamin door Leopardi en van doge Pietro Mocenigo dpor Antonio en Tullio Lombardi. Op het gebied van de schilderkunst onderscheidt zich V. door zijn weergave van de kleuren van de schilderkunst van andere steden van Italië. Sterk komt dit o. a. uit bij Giovanni Bellini (± 1600). Ook in het tijdperk der hoog-renaissance bekleedt de Venetiaansche kunst een voorname plaats. Op het gebied van de bouwkunst moeten genoemd worden Jacopo Sansorino (± 1660), de bouwmeester van S. Giorgio de Greci en de Marcus Bibliotheek, Palladio (± 1550), de bouwmeester van verschillende palazzi te V. en Vicenza. Op het gebied van de schilderkunst moeten genoemd worden Giorgione (♱ 1510, schilder van verloren gegane fresco’s en van een sluimerende Venus), Palma (schilder van de H. Barbara), Sebastiano del Piombo (schilder van de H. Chrysostomos) en Tiziano Vecelli (schilder van Madonna’s, tal van portretten, enz.; zie TITIAAN). — Wat de buitenlandsche politiek van V. in de 16de eeuw betreft, werd deze geheel en al beheerscht door den economischen toestand van den staat en de beteekenis op militair gebied. Voor zijn levensmiddelenvoorziening en voor de grondstoffen was V. geheel en al aangewezen op import uit Sicilië, Kerk.

Staat, Balkanschiereiland en Cyprus. Met uitzondering van Cyprus stonden deze korengebieden in geen verband tot V., terwijl de betrokken regeeringen geen belang hadden bij een afzet naar deze stad, daar als industrie-centrum V. zonder eenige beteekenis was. Was hierdoor een vriendschappelijke politiek met deze staten reeds noodzakelijk, nog meer was dit het geval met het oog op de beteekenis van V. als militairen staat. Niet de beschikking hebbend over een sterk landleger, was V. bij verre na niet opgewassen tegen Frankrijk, dat na de verovering van Milaan (1499) zijn nabuur geworden was, en evenmin tegen Spanje, dat Sicilië en Napels beheerschte. Daarbij kwam, dat de Venetiaansche Republiek niet kon rekenen op eenigen steun van één der Italiaansche staten, daar deze zich in hun bestaan bedreigd voelden door de imperialistische politiek van V. De voornaamste dezer Italiaansche vorsten, paus Julius II, beproefde dan ook den val van V. te bewerken. Hij wist in 1508 een verbond tot stand te brengen met Frankrijk, Maximiliaan van Oostenrijk, Spanje, Savoye, Ferrara en Mantua, ten einde V. te beoorlogen (liga van Cambray). V. was tegen deze militaire overmacht niet opgewassen. Bij Agnadello werd het V. leger verslagen (1509), waarop Brescia, Bergamo, enz. in handen vielen der Franschen.

De Venetiaansche troepen werden teruggetrokken en zonder veel moeite kon Maximiliaan zich meester maken van Verona en Padua, de paus van de Ven. bezittingen in de Romagna, terwijl Spanje de Venetiaansche plaatsen in Apulië bezette. Oneenigheid tusschen de bondgenooten en volksbewegingen in N.O.Italië stelden V. in staat verschillende steden op Maximiliaan van Oostenrijk te heroveren. Bovendien bracht de zwenking in de politiek van paus Julius II uitredding. Deze paus, bevreesd voor een te groote macht van Frankrijk in Italië, sloot in 1510 vrede met V. en bracht in 1611 een bondgenootschap tot stand met V. en Spanje tegen Frankrijk. Toen de republiek echter geen voordeelen verwierf, onttrok zij zich in 1513 aan de liga en zocht zij toenadering tot Frankrijk. Het steunde dit land in den oorlog tegen de Zwitsers, die verslagen werden bij Marignano (1525). Al ’t gebied, dat het door de liga van Cambray verloren had in N.O.Italië, kreeg het terug. Ook in de volgende jaren bleef V. een Franschgezinde politiek volgen, ’t Steunde dit land in den oorlog tegen Karel V, door deel uit te maken van de liga van Cognac.

Toen echter het overwicht van de Franschen in Italië was vernietigd en daarvoor de Habsburgsche macht in de plaats was gekomen, maakte de Venetiaansche politiek een zwenking, waartoe het ook genoodzaakt was door de machtsontwikkeling der Turken in het Oost. bekken der Middellandsche zee. Toen nu in 1570 het Venetiaansche Cyprus na heldhaftigen tegenstand door de Turken werd veroverd, verbond V. zich met Spanje, Genua, den paus en de Maltheser ridders tegen Turkije. Wel behaalde de Ven.-Spaansche vloot onder Juan d’Austria een overwinning bij Lepanto, maar Cyprus bleef in het bezit van Turkije. Meer en meer verloor V. in de volgende jaren zijn beteekenis als groote zeemogendheid. Zijn handel was echter in dezen tijd nog van groote beteekenis. Door de betrekkingen met de Rep. der Ver. Nederlanden werd V. in ’t eind der 16de eeuw de importhaven van koren. De opbloei van het Turksche rijk in het midden der 17de eeuw was voor V. noodlottig.

In den Kretensischen oorlog (1666—69) verloor het zijn laatste eiland in het bekken der Middell. zee, Kreta. Gelukkiger was het in den tweeden oorlog tegen Turkije (1684—96), waardoor het dan ook door den steun van Oostenrijk bij den vrede van Carlovitz (1699) zijn veroveringen op Morea behield, die het echter bij den vrede van Passarovitz (1718) weer moest afstaan. V. bestond verder door de rivaliteit van de groote mogendheden. Het was nauwelijks in staat zijn handel op de Middell. zee te beschermen tegen de Barbarijsche zeeroovers. Meer en meer had de stad te lijden van de mededinging van Triëst, Ancona en Genua, welke steden een meer vrijzinnige handelspolitiek volgden.— Op letterkundig gebied bloeide het in de 18de eeuw.

Genoemd moet worden de dichter Goldoni, wiens tooneelstukken het leven in V. uit dien tijd teekenen. Pogingen van den Raad van Tien om door Correttori verbeteringen in het bestuur van den staat aan te brengen (1761 en 1779) hadden geen resultaat. Bij den vrede van Campoformio (1797) werd door Frankrijk over V. beschikt, hoewel deze staat zijn neutraliteit in den grooten oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk had bewaard, ’t Werd toegewezen aan Oostenrijk, dat het in 1805 weer moest afstaan aan het kon. Italië. In 1815, op het Weener Congres, werd V. als deel van het Lombardisch-Venetiaansch Koninkrijk toegewezen aan Oostenrijk, dat het in 1866 na den oorlog met Pruisen aan Italië af moest staan, ’t Werd toen een deel van het koninkrijk Italië.