Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Vallende sterren

betekenis & definitie

Vallende sterren - (verschietende sterren, meteoren, Fr. étoiles filantes, D. Sternschnuppen, Eng. shooting stars). Af en toe „verschiet” er een „ster”, maar dat dit geen van de bekende sterren is, wordt duidelijk genoeg daardoor bewezen, dat deze de bekende constellaties blijven vormen, en men hiervan nooit een ster mist. V. st. zijn van oudsher opgemerkt (zij worden in het vierde boek van de Ilias genoemd), maar eerst omstreeks 1800 heeft men er de eerste positieve kennis over verkregen. Twee studenten te Göttingen, Brandes en Benzenberg, namen v. st. waar van twee plaatsen A en B uit, die ettelijke K.M. van elkander verwijderd waren.

Als A de v. st. in de richting AP, B in de richting BQ waarneemt, wordt de plaats S bekend, waar het verschijnsel inderdaad plaats had. Nu volgen ook de hoogte ST boven het aardopper-vlak en de afstanden AS en BS. Brandes en Benzenberg vonden hiervoor tot hun verbazing bedragen van 100—150 K.M. ; de snelheid der v. st. werd verder op 20—70 K.M. per sec. bepaald, en daarmede was bewezen, dat de v. st. kosmische lichaampjes zijn: op aarde wordt een snelheid, die tientallen malen die der snelste projectielen overtreft, niet aangetroffen. Uit het gevonden gemiddelde hoogte volgt, dat elke v. st. slechts op een zeer klein, gemiddeld ongeveer 1/10000 deel, der aardoppervlakte gezien wordt. Uit het aantal v. st., dat men in heldere nachten op één waarnemingsplaats kan waarnemen (20 per uur), is dan af te leiden, dat de aarde per dag 1—2 millioen v. st. ontmoet; hier zijn alleen de v. st. bedoeld, die men met het bloote oog ziet; het aantal der in kijkers zichtbare zou zeker vele malen grooter zijn. Blijkbaar is het zonnestelsel, behalve door groote en kleine planeten en kometen, bevolkt door billioenen of trillioenen kleine lichaampjes — zij behoeven niet grooter dan een erwt te zijn — waarvan de aarde er telkens „enkele” ontmoet; de ontzettende snelheid der deeltjes, die t. o. der aarde zelfs 70 K.M. per sec. zou kunnen bedragen — n.l. in het geval, dat de aarde en v. st. elkaar te gemoet gaan — maakt, dat de dampkringslucht wordt samengeperst en zoo sterk verhit, zelfs al zou de v. st. hooge, dus zeer ijle luchtlagen passeeren, dat het deeltje gaat gloeien en gedeeltelijk verbrandt. Herhaalde malen blijft, nadat de v. st. verdwenen is, een lichtend spoor nog secunden, soms zelfs minuten lang zichtbaar. Er is goede reden om aan te nemen, dat de trillioenen kleine lichaampjes samen het zwakke schijnsel van het zodiakaallicht geven.

De v. st. zijn veel talrijker in den nanacht dan in den vooravond,en, althans op het N. halfrond, wederom veel talrijker in den herfst dan in de lente. V. st., die van alle kanten op de aarde vallen, zien wij het talrijkste uit de richting van den Apex komen, die 90° ten W. der zon in de ekliptika ligt. Deze Apex staat om 6 uur ’s morgens in den meridiaan, dus zoo hoog mogelijk, en dan in den herfst weer veel hooger dan in de lente. Hoe hooger de Apex boven den horizon staat, des te gunstiger zijn de omstandigheden voor het zichtbaar worden van veel v. st. Ook zijn er bepaalde nachten in het jaar, waarin de v. st. buitengewoon talrijk zijn en in zwermen optreden: zij schijnen dan uit een bepaald punt te voorschijn te komen (straalpunt, radiant), dat de dagelijksche beweging des hemels medemaakt.

Neemt men aan, dat de v. st. in den zwerm in onderling evenwijdige banen loopen, dan eischen de regelen der perspectief, dat zij voor ons uit één punt schijnen te komen: dat is het straalpunt. Naar het sterrebeeld, waarin zich het straalpunt bevindt, wordt de zwerm genoemd. Voor bijzonderheden omtrent de meest bekende zwermen, Aquariiden, Andromediden of Bieliden, Draconiden, Geminiden, Leoniden, Lyriden, Orioniden, Perseïden raadplege men de afzonderlijke artikelen. Vooral de zwerm der Perseïden levert elk jaar van 9 tot 13 Aug. op heldere maanvrije nachten vele v. st., dikwijls 100 en meer per uur. Leoniden en Bieliden hebben in bepaalde jaren een waren sterrenregen te zien gegeven, die door de enthousiaste toeschouwers (o. a. A. v. Humboldt in 1799) met een grandioos vuurwerk is vergeleken.

Nadat het omstreeks 1840 gelukt was, voor sommige der meest bekende zwermen parabolische loopbanen te construeeren (Erman), en H. A. Newton in 1863 de periodiciteit van den Leonidenregen aangetoond had, waarvan hij tegen 1866 een herhaling voorspelde, zette in laatstgenoemd jaar Schiaparelli de kroon op het werk, door de nauwkeurige overeenkomst aan te toonen van de door hem berekende baan der Perseïden met de baan der komeet 1862 III. Later vond men ook voor de Leoniden, Lyriden en Bieliden banen, die geheel met die van bekende kometen (resp. 1866 I, 1861 I, komeet van Biela) overeenkwamen, terwijl voor de Mei-Aquariiden een wel niet zoo frappante, maar toch nog zeer merkwaardige verwantschap met de komeet van Halley bleek te bestaan. Vooral het geval der Bieliden is merkwaardig. Deze resultaten hebben buiten twijfel gesteld, dat althans vele v. st.-zwermen als opgeloste, „gedisgregeerde” kometen te beschouwen zijn; men denke daarbij eer aan een splitsing, een verbrokkeling van den kop der komeet, dan wel aan het afstooten van den ijlen, wellicht gasvormigen staart. Er zijn intusschen nog ernstige bezwaren tegen de door Schiaparelli en Weiss bepleite theorie, dat alle v. st.-zwermen uit kometen afkomstig zijn: men zou dan veel talrijker gevallen verwachten van nauwe verwantschap van een zwerm en een komeet.

Ook is het met onmogelijk, dat een komeet door samenpakking van een zwerm ontstaat. — De v. st. zijn van zeer uiteenloopende helderheid. De helderste lichten vaak als sterren der 1ste grootte, ja zelfs als Jupiter of Venus. Is de lichtkracht nog weer veel grooter, zoodat het verschijnsel den heelen omtrek schel verlicht, dan spreekt men van vuurbollen of boliden ; zij hebben dikwijls de helderheid en ook wel de schijnbare grootte van de volle maan. Als de bolide uiteenspringt, vallen de grootste stukken als meteorieten op de aarde. De relatie tusschen v. st. en boliden is nog onduidelijk. Herhaalde malen zijn er bij v. st.-regens boliden waargenomen, die blijkbaar deel van den zwerm uitmaakten ; maar het sterk uitgesproken hyperbolische karakter der meeste bolidenbanen is toch een beletsel, om met Schiaparelli en Weiss boliden zonder meer als zeer heldere v. st. te beschouwen. Sommigen houden de meeste boliden voor bezoekers uit de wereldruimte, terwijl de v. st. door haar duidelijke verwantschap met de kometen als leden van het zonnestelsel beschouwd worden.