Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Tunnel (geogr.)

betekenis & definitie

Tunnel (geogr.) - is in het algemeen een onderaardsche gang, gegraven door bergen heen of onder rivieren en kanalen door ten behoeve van het verkeer. De meest bekende in Europa zijn de Mont Cenis t., Gothard t., Simplon t. en de Arlberg t. Zeer belangrijk is verder die te Kochem, genaamd de Kaiser Wilhelm Koblenz—Trier t. met een lengte van 4205 M. en een breedte van 8,20 M. voor dubbelspoor, gebouwd van 1874— ’78. De werkzaamheden, noodig voor den bouw, zijn als volgt samen te vatten :

I. het onderzoeken van de geologische gegevens van het te doorboren gebergte of streek, vooral met het oog op de hardheid van het gesteente, den watertoevoer, de temperatuur en den aard van het gebergte;

II. de bepaling van het lengteprofiel, dat beinvloed wordt door de situatie en het hoogteverschil der te verbinden punten. Hierbij moet o. a. rekening gehouden worden met het afvoeren van het te verwachten grondwater en met het feit, dat ten gevolge van vochtigheid van de atmosfeer geen steiler hellingen voor spoorwegen zijn toe te laten dan van 1%, daar bij grooter helling onvoldoende wrijving tusschen spoorstaaf en radkrans der wielen zou voorkomen. Verder is in aanmerking te nemen, dat bij nauwe t., zooals die voor enkel spoor, een groote luchtweerstand ontstaat; en wel ongeveer evenveel als de weerstand, ontstaan door een helling van ½ %;

III. de bepaling van het dwarsprofiel. Voor spoorwegt. is minstens 0,20 M. ruimte te houden tusschen den t.wand en het profiel van den trein. De druk, door het gebergte of den bovenliggenden grond op de t.wanden uitgeoefend, moet kunnen worden opgenomen. Hierbij is de gebruikelijke zekerheidscoëfficient te verhoogen in verband met het onzekere van den te verwachten druk. De meest gebruikelijke vormen zijn eivorm, cirkel bij groote diepte en parabool, als slechts verticale druk is te verwachten. In verband met gewenschte zekerheid is het profiel voor zeer lange t. steeds dubbelsporig te kiezen ;

IV. de bepaling van de wandconstructie. Slechts zeer zelden is de te doorboren rots zelf in staat alle uitwendige krachten op te nemen. Ook in verband met de vernielende werking van de tot op 500 M. vanaf den ingang indringende vorst, is gewoonlijk een inwendige bekleeding noodzakelijk, die in het algemeen niet alleen moet bekleeden, maar ook in staat moet zijn te steunen. Soms is alleen een zoldering voldoende of wel slechts zoldering plus wanden ; vaak echter is ook een bodemconstructie, al of niet gemaakt als omgekeerd gewelf, niet te missen. Op geregelde afstanden zijn nissen te sparen voor arbeiders, die zich in den t. bevinden mochten bij het doorrijden van een trein ; en bij lange t. ook voor het opbergen van gereedschap, enz. Bij het gebruik maken van stampbeton, moet in het oog gehouden worden, dat de gebergtedruk zich zou kunnen doen gelden, alvorens dit materiaal verhard is. Constructies in gewapend beton, analoog aan die van het systeem Mélan bij den bruggenbouw, komen den laatsten tijd veel voor : de in te betonneeren bewapening wordt zoo stijf ontworpen, dat zij in staat is, de optredende gebergtedrukken op te nemen vóór de beton voldoende versteend is ;

V.de bepaling van de ontwatering der wanden en van het gebergte daarachter door middel van draineering en afvoerkanaal in den bodem van den t. De zoldering moet vaak waterdicht gemaakt worden, b.v. door asfalt-achtige isoleerlagen. Ondichtheden zijn te herstellen, o. a. door middel van cement-spuiten onder hoogen druk ;

VI. het ontwerpen van de ingangen, die vaak architectonisch goed verzorgd zijn en zich in het bijzonder leenen voor monumentale vormgeving, in verband met het aansluitende gebergte en dank zij het meestal in ruime mate voorhanden zijn van goed materiaal;

VII. het uitzetten van het tracee van den t. door het vastleggen op het terrein van de as, die al of niet gedeeltelijk gebogen kan zijn. Meestal wordt de uitvoering van beide uiteinden tegelijk begonnen;

VIII. de uitvoering zelf. Eventueele schachten en t. zelf kunnen geboord worden met pneumatische, electrische en in den laatsten tijd ook hydraulische klopboorwerktuigen ; desnoods in samenwerking met springmiddelen. Verlichting gewoonlijk electrisch. Waterafvoer in het algemeen natuurlijk, in enkele gevallen met pompen, luchtverversching kunstmatig, zoodra t.lengte grooter is dan 700 a 800 M., vaak door middel van schachten van 1,50 tot 3 M. middellijn.

Er zijn zes methoden van t.bouw bekend :

1°. de Engelsche, 2°. de Belgische, 3°. de Oostenrijksche, 4°. methode-Richa, 5°. de Duitsche en 6°. de Schild-methode, welke laatste alleen bij zeer zacht gesteente of wel in weeken grond en bij grooten wateraandrang, b.v. onder rivieren of kanalen, toepassing vindt.
2°. — ook de Fransche of ondervangingsmethode genaamd — 4°. idem maar met toepassing van geconstrueerd ijzeren formeelen ; en bij 5°. — een verouderde methode — Bij de 6°. methode wordt een ijzeren schild met scherpe randen door middel van pneumatische persen in het gesteente of de aarde voorwaarts gedrukt. In het schild bevinden zich mangaten, waardoorheen het weg te voeren materiaal wordt weggenomen. Bij waterdruk wordt gewerkt in een door middel van druklucht leeggehouden ruimte. Litt.: A. Lorenz, Tunnelbau mit Bohrmaschinenbetrieb; F. W. Simms, Practical Tunneling; Génie Civil (1900). Bouwkosten: Enkelsporige t. kost ± 65 % van dubbelsporige t. Arlbergt. (1881)

f1800 per M.¹, Gotthardt. (1880) ƒ2000 per M¹, Krawankent. (1890) f 2700 per M.1

< >