Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Trias

betekenis & definitie

Trias - de oudste periode van het Mesozoicum en aldus genoemd, daar de in dien tijd gevormde afzettingen in Duitschland, waar zij het eerst werden bestudeerd, b.v. in drie afdeelingen verdeeld moesten worden. Deze drie afdeelingen zijn van de oudste af: Bontzandsteen, Schelpkalk en Keuper. In andere landen is een dergelijke verdeeling niet zoo gemakkelijk. Zoo ontbreekt in Engeland, waar de T. overigens op soortgelijke wijze is ontwikkeld, de Schelpkalk of is deze vertegenwoordigd door zandsteen, een deel van de New Red Sandstone, welke zonder eenig kenteeken in den anderen Triassischen zandsteen overgaat.

Ongeveer dezelfde wijze van voorkomen heeft de T. ook in een deel van N.-Amerika (newark System), in Z-Afrika (een gedeelte van de Karroo-lagen en in Azië (een deel van de Gondwana-Serie). De Bontzandsteen in Duitschland bestaat grootendeels uit zandsteen, dikwijls met een kleiachtig bindmiddel. De kleur is in vele gevallen fraai rood met lichte plekjes, waarvan de benaming Bontzandsteen afkomstig is. Hier en daar komen schalies en mergels voor. Op de laagvlakten zijn de voetsporen, golfsporen, enz. aangetroffen. In de bovenste afdeeling van de Bontzandsteen, de Röt, wordt op verschillende plaatsen gips en steenzout aangetroffen. Zoo is het zout, dat in ons land bij Boekelo gewonnen wordt, Rötzout. De Schelpkalk bestaat grootendeels uit kalksteen, waarnaast ondergeschikt zandsteen, dolomiet en mergel met zouten voorkomen.

Bijzonder fossielrijk zijn de bovenste afdeelingen, de Trochietenkalk met de talrijke steelleden van Encrinus liliiformis en de Nodosenkalk met Ceratites nodosus. De Keuper bestaat voornamelijk uit mergel, schalie, zandsteen, dolomiet en een weinig kalksteen. Ook in deze afdeeling komen zout- en gipsbeddingen op verschillende plaatsen voor. De Rhät omvat de jongste lagen van de Keuper en vormt den overgang tot de Jura. Naast deze „Germaansche” facies, waarin limnische, brakwater- en binnenzeevormingen hoofdzaak zijn, moet nog een andere worden vermeld, welke bij nader onderzoek de normale mariene facies bleek te bevatten. Oorspronkelijk bekend uit het Oost-Alpiene gebied, en daarom Alpiene Trias genoemd, is deze mariene facies later nog op verschillende plaatsen aangetroffen, zoo in Azië, op Timor, in het W. van N.-Amerika, in Mexico en Peru, Nieuw-Zeeland en andere Australische eilanden. Bijna de geheele Alpiene T. bestaat overeenkomstig haar algemeen karakter uit kalksteen en dolomiet. Slechts de onderste lagen van den Alpienen Bontzandsteen bestaan plaatselijk uit zandsteen.

Opvallend is echter vooral de fauna. Terwijl de Schelpkalk ook in de Germaansche facies reeds vrij veel fossielen bevatten kan, is de geheele Alpiene facies door een overvloed van fossielen gekenmerkt. Vooral de sterke ontwikkeling van koppootigen is kenmerkend. Van de Nautiloideën komen naast de opgerolde vormen nog rechte voor (Orthoceras). Deze sterven nu echter uit. Ammonieten zijn in groot aantal aanwezig en daarnaast treden reeds de Belemnieten op. De groote massa van koppootigen is gevonden in de Alpiene facies. Hiervan kunnen als voorbeelden worden genoemd Trachyceras Aon en Ceratites Cassianus, terwijl gidsfossiel voor de Germaansche facies Ceratitus nodosus is.

Van de mossels zijn bekende vertegenwoordigers uit de Germaansche facies Lima striata, Gervillis socialis en Myophoria vulgaris, uit de Alpiene facies Avicula contorta, Pseudomonotis Clarai, Daonella Lommeli, Monotis salinaria en Cardita crenata. Van slakken kunnen wij Neritopsis ornata noemen. Daarentegen zijn de armpootigen en stekelhuidigen sterk achteruitgegaan. Van de eerste zijn typische vertegenwoordigers Retzia trigonella en Terebratula vulgaris; van de laatste, wier groote bloei in Perm en Jura bekend is, moeten worden vermeld Encrinus liliiformis en Cidaris alata. Van de Crustaceeën kunnen vermeld worden Pemphix Sueuri en Estheria minuta. De Trilobieten zijn echter geheel verdwenen. Naast visschen, amphibieën en reptielen treden nu ook de eerste zoogdieren op, n.l. dieren, welke voor vertegenwoordigers der buideldieren worden gehouden, zooals Microlestes antiquus. Van vischresten vermelden wij alleen Hybodus plicatilis, van tweeslachtige dieren Mastodonsaurus Jaegeri en Chirotherium, waarvan de bekende in Duitschland voorkomende voetsporen afkomstig zijn.

Andere voetsporen zijn bekend van Brontozoum giganteum (Ornithichnites), een van de aanwezige reptielen. Van deze diergroep kunnen verder worden vermeld Nothosaurus mirabilis, Placodus gigas, Aetosaurus ferratus (één gesteenteplaat is bekend met 24 exemplaren van deze diersoort) en Belodon Kappfi. Plantenresten ontbreken in de Alpiene zônes en in de Schelpkalk (Germ. facies) bijna geheel. Slechts in enkele zônes van de Germ. facies der Bontzandsteen en Keuper komen ze wat meer voor. De mariene kalksteen bevat enkele kalklagen, w.o. Gyroporella. Hoogere planten zijn gevonden in de terrestrische sedimenten. Grootendeels behooren deze nog tot de vaatkryptogamen. Zoo kunnen van de varens worden vermeld Taeniopteris marantacea, Clathropteris- en Pecopterissoorten.

Van paardestaarten zijn Equisetum arenaceum en verder nog enkele Calamieten aanwezig, zooals Calamites Meriani. Van naaktzadigen moeten in de eerste plaats de Cycadeeën (Pterophyllum Jaegeri) worden genoemd en de Coniferen (Volzia en Araucaria). In slechts weinig gevallen zijn uit de plantenresten ontginbare kolenlagen gevormd, zooals b.v. in de Keuper in Polen, in de Rhät van Schonen en in de Lunzer zandsteen (Alpiene facies) in de O.-Alpen. Ook is een deel van de steenkool in China triassisch. Meestal zijn de koollagen uit de T. zandig.

Uit de verspreiding van land- en zeesedimenten blijkt, dat gedurende een groot gedeelte van deze periode het N. en O. van Europa land was, evenals het grootste deel van Azië. Gescheiden door de Tethys lag ten Z. ervan al een groot vasteland, Afrika, mogelijk verbonden met Voor-Indië. Tevens was ook het tegenwoordige vasteland van Australië land, de Oostelijke helft van N.-Amerika en de Noordelijke helft van Z.-Amerika. Van nuttige delfstoffen komen gips en steenzout voor, zooals reeds is opgemerkt en verder hier en daar ertsen, zooals lood- en zinkertsen. Uit het voorgaande blijkt derhalve, dat de T. een periode was van geringe vulkanische werkzaamheid; ook bergvormende bewegingen ontbraken bijna geheel.