Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Trekvogel

betekenis & definitie

Trekvogel - een vogel, die met het invallen der koude naar warmere streken trekt, uit voedselgebrek of om dit te voorkomen, en wel uit die streken, waar zij geboren zijn. Tegenover Standvogel, die levenslang blijft op de plaats, waar hij geboren is, en tegenover zwerfvogel, die zich wel van zijn broedplaats verwijdert, maar steeds in hetzelfde klimaat blijft. Scherpe grenzen tusschen deze drie groepen zijn niet te trekken. Dezelfde vogelsoort is somtijds in het ééne land trekvogel, in het andere Standvogel.

Hier te lande is de trek steeds Z.-waarts, naar warmere streken, waar voedsel niet ontbreekt. Daarentegen komen andere vogels, die de koude in het hooge N. ontvlieden, hier den winter doorbrengen. Eigenaardig is het sterk ontwikkelde instinct der t. om te gaan trekken; dieren in kooien worden tegen den trektijd, die natuurlijk van verschillende vogels verschillend is, onrustig. Dit instinct is ook oorzaak, dat de vogels al gaan trekken, alvorens koude en voedselgebrek hen hiertoe noodzaken. Eveneens is het terugkeeren van de vogels na den winter toe te schrijven aan een instinct en wel dat van het ontwakende geslachtsleven en van de behoefte de daaruit voortvloeiende handelingen te verrichten op de plaats, waar zij geboren zijn; voedselgebrek noch koude dwingt hen hiertoe. Het meest merkwaardige bij den trek is wel dit, dat de vogels den weg vinden en dat hierbij bepaalde wegen gevolgd worden. Ook dit moet aan een instinct worden toegeschreven. Bekend is trouwens voor vele dieren, dat zij een zeker instinct bezitten om een bepaalde richting te vinden. — Hierbij kan het gezicht zeker behulpzaam zijn zoo volgen vele vogels de groote rivieren of de kust.

Maar vele vliegen ook ’s nachts en op zeer groote hoogte — ’s nachts vliegen somtijds vele zich te pletter tegen vuurtorens. — De reizen worden somtijds in zeer korte tijden volbracht; de dieren vliegen vaak langen tijd achtereen en komen uitgeput aan op de plaatsen, waar zij behooren aan te komen; zoo steken kleine zangvogels de Middellandsche Zee over. Meestal wordt de reis in groote troepen ondernomen, waartoe de vogels zich verzamelen; zij vliegen dan in onregelmatige zwermen of ook vaak, als het reisgezelschap klein is, in zekere volgorde. Voor sommige vogels is deze volgorde altijd dezelfde. Sommige, zooals ooievaars en zwaluwen, vinden niet alleen hetzelfde land terug en dezelfde streek, maar ook hetzelfde nest, waarin zij geboren zijn. De inheemsche trekvogels trekken grootendeels naar Z.-Europa en N.-Afrika, somtijds tot diep in Afrika. Litt.: J. A. Palmén, Ueber die Zugstrassen der Vögel (Leipzig, 1876).